Daar stonden ze dan, onze vijf
helden, temidden de chaos van de aerodroom van Zaventem, gepakt ende gezakt
klaar om het hoofd te bieden aan nieuwe gevaren. Nadat ze hun edele tweewielers
hadden omspannen met glanzende folie was het slechts wachten op een SAS-slaaf.
Tevergeefs echter; onze helden hadden geen andere keus dan na een smachtende
blik op hun raspaarden geworpen te hebben, zich terug te trekken in het immense
doolhof der luchthaven.
Gediplomeerde winkeldief Thomas faalde schandelijk ende
jammerlijk in een poging tot ontvreemding van een dagblad. Onze helden lieten
deze kleine vernedering niet aan hun hart komen en veroverden zonder veel
weerstand Gate 44 en niet veel later de voorgeparkeerde ijzeren vogel. Heer
Pieters oren waren echter niet opgewassen tegen het helse gebrul der
vliegtuigmotoren en stukken hersenkwab sijpelden door zijn buis van Eustachius
naar buiten, zijn genialiteit kwam gelukkig nooit in gevaar.
Bij aankomst in
Oslo werden onze helden hardhandig van het vliegtuig verwijderd; de
stewardessen konden simpelweg niet omgaan met zulks een vernuft. Ook onder de
zwoele blik van onze vijf weledelgeboren makkers was presteren voor hen
onmogelijk. Dit bevorderde dan ook hun onkunde wat fietsen betreft en
resulteerde in drie gemolesteerde remmen, één gesloopt versnellingsapparaat,
één verbrijzelde reflector en een tot stof gereduceerd achterlicht.
Toch waren
ze levend en wel aangekomen met uitzondering van Frederik ‘Kurva’, wiens hart
was gebroken na het verlies van zijn dierbare moersleutel maatje 15. Een
ingenieur zonder gereedschap is als spaghetti zonder vlees, als een boer zonder
riek, comme une tartine sans beurre; waar een ingenieur gaat, gaan zijn
moersleutels. Helaas dachten de onderbemande douaniers daar anders over, ze
maakten hem het kleinood afhandig en sleepten de arme ziel mee naar de diepste
kerkers van Zaventem waar Frederik urenlange martelingen te verduren kreeg. Zijn
strijdmakkers werden in het ongewisse gelaten en zaten nietsvermoedend van een
heerlijk stukje pizza te genieten in het plaatselijke topetablissement
‘Pizzahut’ geheten.
Vol bloederige striemen en zonder moersleutel kwam Frederik
ons al grienend vervoegen en met enige vertraging zetten we koers naar Gate 44.
Na deze korte doch intrigerende flashback keren we terug naar het verhaal,
namelijk de aankomst in Oslo-Gardermoen.
Spoedig zagen we dan ook de
flitsende zwaailichten van een politiecombi verschijnen en al een even
flitsende agente trad sierlijk uit het voertuig. Ze vroeg hen met fluwelen
stem: ‘waar denken jullie heen te gaan?’. Pieter ‘Don Juan’ Verlee, de
woordvoerder van dienst, stond haar te woord en gebruikte de tactiek van het
bange, verdwaalde vogeltje om haar te paaien. Dit miste zijn effect niet en de
Noorse droomagente wees hen vriendelijk de weg, al hoopten ze op iets meer
blijk van goede wil…
Met hernieuwde kracht vervolgden ze hun weg met in hun
achterhoofd de mooie, Noorse engel. Al snel ontwaardden ze een mooi, groen veld
waarop ze neerzegen, een slechte keuze bleek later. De klok had al een half uur
geleden middernacht geslagen en de vermoeidheid sloeg toe bij de vijf kompanen.
In een rotvaart zetten zij drie oerdegelijke tenten op en wensten elkaar een
goede nachtrust. In een mum van tijd werd alles vredig en stil, de vogels
hielden hun snaveltjes en zelfs de koning der snurkers (Pjotr) gaf geen kik en
hoewel de duisternis nooit toesloeg sloot dag 1 zijn oogjes.