Pagina's

dinsdag 26 juni 2012

Epistulae de itinere Norvegia

Voorwoord

Bij deze neem ik mijn pen ter hand en vang ik het relaas aan van de queeste der onschuldige Lokerse jongeren, de ware aard der gebeurtenissen zo veel mogelijk respecterend. Dit eigenste moment staan vijf dapperen voor een tocht die hen onvermijdelijk in botsing zal brengen met gevaren, hen onbekend, en die hen naar de meest duistere krochten zal leiden die de onontgonnen wildernis van Noorwegen te bieden heeft. Natuurlijk zijn deze koene mannen alom vermaard en gekend, toch geef ik u hun namen; Stan, zoon van Jan, Thomas, zoon van Evert, Seppe, zoon van Jos, Pieter, zoon van Jean-Pierre en Frederik, zoon van Réné. 

Het toekomstige verloop dezer expeditie wordt voor ons stervelingen bedekt door nevelen van obscuriteit, enkel Huginn en Muninn weten wat komen zal. Moge Odin zijnen goddelijken aura over hen waken en moge de bliksemogige Thor hen op het rechte pad houden met zijnen donderontketenenden hamer. Moge het bevroren land ontwaken en warme haardvuren in gastvrije hutten knetteren. 

O edele beer, o sluwe wolf, wees hen genadig en gun hen de vrije doortocht door uwer gebieden. O Walkuren, gun de deernen-aan-zijnen-degen-rijgende Frederik, zoon van Réné, een voorspoedige jacht. 

O verheven muzen, schenk mij de inspiratie en de kracht om deze historie zo waarheidsgetrouw mogelijk neer te schrijven. Help mij dit verhaal te vertellen van begin tot het eind en laat het beginnen waar het jullie het beste lijkt.