Voorwoord
Bij deze neem ik mijn pen ter
hand en vang ik het relaas aan van de queeste der onschuldige Lokerse jongeren,
de ware aard der gebeurtenissen zo veel mogelijk respecterend. Dit eigenste
moment staan vijf dapperen voor een tocht die hen onvermijdelijk in botsing zal
brengen met gevaren, hen onbekend, en die hen naar de meest duistere krochten
zal leiden die de onontgonnen wildernis van Noorwegen te bieden heeft. Natuurlijk
zijn deze koene mannen alom vermaard en gekend, toch geef ik u hun namen; Stan,
zoon van Jan, Thomas, zoon van Evert, Seppe, zoon van Jos, Pieter, zoon van
Jean-Pierre en Frederik, zoon van Réné.
Het toekomstige verloop dezer expeditie
wordt voor ons stervelingen bedekt door nevelen van obscuriteit, enkel Huginn en
Muninn weten wat komen zal. Moge Odin zijnen goddelijken aura over hen waken en
moge de bliksemogige Thor hen op het rechte pad houden met zijnen
donderontketenenden hamer. Moge het bevroren land ontwaken en warme haardvuren in
gastvrije hutten knetteren.
O edele beer, o sluwe wolf, wees
hen genadig en gun hen de vrije doortocht door uwer gebieden. O Walkuren, gun de
deernen-aan-zijnen-degen-rijgende Frederik, zoon van Réné, een voorspoedige
jacht.
O
verheven muzen, schenk mij de inspiratie en de kracht om deze historie zo
waarheidsgetrouw mogelijk neer te schrijven. Help mij dit verhaal te vertellen
van begin tot het eind en laat het beginnen waar het jullie het beste lijkt.