Gewekt
door de zonnestralen die zich een weg baanden door de gordijnen van
ons campinghuisje begon dag drie van onze odyssee. Smakelijk speelden
we de koffiekoeken die we de dag voordien besteld hadden bij de
sympathieke uitbaatster naar binnen, waarna we nog even de tijd namen
een frisse douche te nemen. De zon was echter vroeger op de afspraak
dan de vorige dagen en het effect van het koude water was bijgevolg
van korte duur. Aldus trokken we onze tweewielers op gang, teneinde
’s middags in Rethel tijdig een schuilplaats te kunnen zoeken voor
de warmte.
De
route leidde ons door kleine dorpjes en over een steeds groter
wordend aantal heuvels. We vroegen de weg aan een chauffeur op
leeftijd in een al even oude kleine witte vrachtwagen, die ons
vriendelijk de juiste richting uitwees. Niet veel later kwam hij
toeterend achter ons aan gesneld met de mededeling dat hij een
snellere weg had bedacht, die hij ons met plezier voorreed. Aldus
werd ons gezelschap deelachtig gemaakt aan de sinds jaar en dag
geheim gehouden sluipwegen van Bossus-lès-Rumigny.
In Le Fréty
staken Pieter en Stan hun hoofd even binnen in één van de ramen
aldaar om water te vragen. Een blij verraste dame onderbrak haar
afwas voor ons, vertelde dat ze enkel in de weekends in Le Fréty
verbleef en stak ons een hart onder de riem met het bericht dat het
dinsdag koeler zou worden. Terug op weg aanschouwden Pieter en
Frederik, die de voorhoede voor hun rekening namen, de eerste ree –
of was het een giraf? – van de reis. De laatste vijftien kilometer
naar Rethel legden we af op een brede, bergachtige, boom- en
schaduwloze weg die in de eerste en waarschijnlijk laatste plaats
voorzien was voor gemotoriseerde voertuigen. De UV-stralen brandden
ondertussen tot diep in de huidporiën van Frederiks armen, die
vergeefs probeerde met zijn slipperzolen de verzengende hitte af te
weren. Afgepeigerd bereikten we uiteindelijk Rethel,
waar we neerzegen in een klein grasveld – en mierennest, zo bleek
al snel – dat in het midden lag tussen de Carrefour en de
McDonalds, respectievelijk de lunchleveranciers van enerzijds Pieter
en Stan en anderzijds Sam en Frederik. Deze laatste trok daarna
alsnog naar de supermarkt om er Zijn Pyjama te kopen, in een finale
poging de zon te slim af te zijn.
Rond vijf uur besloten we Rethel te verlaten. Stan had echter op icarische wijze ’s middags te dicht bij de zon gereden en zijn krachten smolten als was van hem af. Een zee was niet meteen voorhanden om in neer te storten, maar gelukkig was er wel een berm om een tijdje in te verpozen. Na het binnenspelen van een energiereep trachtten we onze weg verder te zetten, maar het vet leek grotendeels van de soep. We namen ons voor bivak op te slaan in het nabijgelegen Juniville, waar de kaart een mooie blauwe stroom doorheen liet kronkelen. Eens in de, overigens prachtig aangelegde, zomerstad aangekomen was de teleurstelling groot toen de stroom een weinig fris geurende gracht bleek te zijn. Frederik nam daarop nog even een duik in de stadsfontein, waarna we besloten onze dagmars nog een tiental kilometer te verlengen. In La Neuville-en-Tourne-à-Fuy werd ons oog getrokken door een Duits oorlogskerkhof uit de eerste wereldbrand. De soldaten die er hun laatste rustplaats hadden onder de sobere grijze kruisen telden nauwelijks meer levensjaren dan ons en zoals wel vaker gebeurt bij het bezoeken van oorlogskerkhoven greep het aanschouwen van zoveel zinloze verwoeste levens ons bij de keel. Nie wieder! Naast het Duitse kerkhof bevond zich dat van het dorpje zelf, waar we gebruik maakten van de pomp om ons te verfrissen. Na in wederdienst alle bloemen op het kerkhof een slok te drinken gegeven te hebben, merkten we aan het eind van een aardeweg opeens een grote eenzame boom op, met ernaast een klein grasveldje, wat ons prompt weer vrolijk stemde.
De ondergaande zon over de uitgestrekte belendende graanvelden maakte onze kampeerplaats zo mogelijk nog idyllischer, en na ons te goed gedaan te hebben aan onze vers ingeslagen Franse stokbroden ritsten we ‘s avonds onze tenten met een blij gemoed dicht.
Rond vijf uur besloten we Rethel te verlaten. Stan had echter op icarische wijze ’s middags te dicht bij de zon gereden en zijn krachten smolten als was van hem af. Een zee was niet meteen voorhanden om in neer te storten, maar gelukkig was er wel een berm om een tijdje in te verpozen. Na het binnenspelen van een energiereep trachtten we onze weg verder te zetten, maar het vet leek grotendeels van de soep. We namen ons voor bivak op te slaan in het nabijgelegen Juniville, waar de kaart een mooie blauwe stroom doorheen liet kronkelen. Eens in de, overigens prachtig aangelegde, zomerstad aangekomen was de teleurstelling groot toen de stroom een weinig fris geurende gracht bleek te zijn. Frederik nam daarop nog even een duik in de stadsfontein, waarna we besloten onze dagmars nog een tiental kilometer te verlengen. In La Neuville-en-Tourne-à-Fuy werd ons oog getrokken door een Duits oorlogskerkhof uit de eerste wereldbrand. De soldaten die er hun laatste rustplaats hadden onder de sobere grijze kruisen telden nauwelijks meer levensjaren dan ons en zoals wel vaker gebeurt bij het bezoeken van oorlogskerkhoven greep het aanschouwen van zoveel zinloze verwoeste levens ons bij de keel. Nie wieder! Naast het Duitse kerkhof bevond zich dat van het dorpje zelf, waar we gebruik maakten van de pomp om ons te verfrissen. Na in wederdienst alle bloemen op het kerkhof een slok te drinken gegeven te hebben, merkten we aan het eind van een aardeweg opeens een grote eenzame boom op, met ernaast een klein grasveldje, wat ons prompt weer vrolijk stemde.
De ondergaande zon over de uitgestrekte belendende graanvelden maakte onze kampeerplaats zo mogelijk nog idyllischer, en na ons te goed gedaan te hebben aan onze vers ingeslagen Franse stokbroden ritsten we ‘s avonds onze tenten met een blij gemoed dicht.
-STAN-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten