Norje - Toftåsa ● 61,1 km ● 298 m
Covid dus, en geen vertrek. Met lede ogen zag ik vanop mijn ziektebed aan hoe Pieter mijn minutieus voorbereid gpx-bestand overboord gooide en begon te navigeren op basis van de Poolster, de moskant van bomen en de smaak van de wind. Op andere momenten luisterde ik weemoedig glimlachend naar typisch eerste fietsdag-gezeur als "Wij komen alleen wandelaars tegen", "Die kasseien zijn precies omgeploegd" en "Op trappen kunnen wij niet fietsen".
Toch was ik vastbesloten om mijn vrienden achterna te reizen zodra mijn quarantaine achter de rug was. In afwachting boekte ik nieuwe treintickets. En bij Deutsche Bahn betekent dat maar één verschrikkelijk ding: bellen. Gelukkig beschikt de Bahn over Engelstalige telefoonlijnen, en bij het maken van de oorspronkelijke reserveringen was ik in waar Oxbridge-Engels geholpen door een absolute gentleman. Toen ik vergat mijn huisnummer te vermelden zei de man niet "Hallo, bloody Belgian, de K.L. Dierickxstraat telt 74 huizen exclusief appartementen, moeten die tickets misschien ruiken waar ze moeten zijn?" maar antwoordde hij met een volstrekt sarcasmeloze "And would your house happen to have a number, Mr Pannier?". Fast forward naar juli, en ik hing opnieuw aan de lijn voor een rit van Aken naar Kopenhagen. Deze keer was de toon en de telefonist enigszins anders: "Yeah, that's not gonna happen, that's for sure". Qua tact was er nog wat schaafwerk, maar wat betreft de waarheid vertellen hoefde je de man niets te leren: in Duitsland was geen fietsplek meer te krijgen.
Ik was mijn handdoek al naar de spreekwoordelijke ring aan het mikken, tot ik besloot nog een laatste keer met een open blik naar de spoorkaart van Europa te kijken. De eerste stap lag voor de hand: zoveel mogelijk Duitsland vermijden. Dat kon via Nederland, maar vanuit de Nederlandse grensstations waren er verbazend weinig verbindingen te vinden met Duitsland. Het leek bijna alsof de landen ooit ruzie gehad hebben. Uiteindelijk vond ik er toch één, in Enschede, dat het station van Münster aandeed. Van daar geraakte ik in Hamburg, zo verzekerden de Nederlandse spoorwegen mij aan de telefoon. De hoofdlijn Hamburg - Kopenhagen was daarna dus geen optie, maar vanuit de Duitse miljoenenstad vertrok wel een boemeltrein die me naar noordelijke grensstad Niebüll kon brengen. En aan de overkant van die grens, twintig kilometer verder, lag Tønder, de sleutel tot het Deense spoornet en de oplossing van al mijn problemen.
Het is niet erg als u zoals ik nog nooit van Tønder gehoord had, want de stad is heel klein. Als in: wie Tønder opzoekt, krijgt van Google de vraag of die niet toevallig Tinder nodig heeft. Het belangrijkste was dat Tønder een station had, en dat ik van daar in Kopenhagen zou geraken. Ik moest enkel op een automaat de code ZK3244 intypen, zo vertelde de mevrouw van de Deense spoorwegen me aan de telefoon, "Met de Z van zebra en de K van...". "Van København?", deed ik een suggestie, en de dame nam die lachend over. Achteraf gezien waren er natuurlijk een miljoen betere woorden om de letter K mee aan te duiden - zeker omdat het Engelse Copenhagen met een C niet zo heel erg verschilt van het Deense woord - maar dat bonding-moment met de Deense spoorwegen pakken ze mij niet meer af.
Op 6 juli viel de theorie wonderwel samen met de praktijk. Om 23u kwam ik aan in Niebüll. Ik zette mijn lichten in drama queen-stand, deed mijn fluovestje aan en begon aan mijn tocht door het donker. En eerlijk, beste lezer, aan die tocht heb ik geen enkel plezier beleefd. Het water kwam met bakken uit de hemel; de weg bestond uit twintig kilometer rechtdoor fietsen door een aardedonker en uitgestorven grensgebied. Het leek alsof ik de rand van een middeleeuwse kaart was binnengereden. Hic sunt dracones, daar ergens. Nooit heb ik mij zo alleen gevoeld op de fiets. De paar keer dat een auto uit de andere richting kwam, was het contrast van diens lichten met het duister werkelijk oogverblindend. Nee, jij bent in paniek in de berm gaan staan omdat je dacht dat er een vliegtuig aan het landen was. Maar goed, mijn horror-rit had mijn goedkope motelkamer in Tønder wel meteen opgewaardeerd tot Hilton-suite. Jammer dat ik er maar vijf uur kon blijven.
Toen ik om 5u30 in zompige kleren het station van Tønder binnenreed was dat geheel verlaten. Enfin, verlaten, ik stond op perron 1 en op perron 2 stond een hert. Maar zodra mijn gehoefde collega besefte dat hij geen geldig vervoersbewijs had voor de IC-trein naar Kopenhagen nam hij de benen, en was ik alleen. Ik vertelde het wachtwoord ZK3244 met de Z van zebra en de K van København aan de machine en die printte - oh, euforie - zoemend mijn tickets. Restte mij nog de taak om te ontdekken waar de trein zou toekomen. Want het station van Tønder mocht dan wel klein zijn, er waren nog altijd twee perrons. Een infoscherm was er niet, en noch de tickets, noch de website van de Deense spoorwegen vermeldde een spoor. Ik besloot gewoon te blijven staan, en die luiheid bleek de juiste keuze.
De conducteur van de Arriva-trein kwam langs om goedemorgen te zeggen tegen alle reizigers. Ik kaatste zijn groet terug en zei trots gedag met een vlotte 'Takk'. Pas toen ik later een croissant kocht en de kassierster mijn kronen in ontvangst nam met eenzelfde 'Takk' besefte ik dat ik de conducteurs 'Goedemorgen' als een volbloed sociopaat had beantwoord met 'Bedankt'. De rit naar de hoofdstad ging vlot, en na een passage over de Sontbrug bevond ik me in Zweden. Een conductrice liep de wagon in en zei een aantal Zweedse woorden waarin ik een licht vragende intonatie dacht te herkennen. 'No', zei ik voor de zekerheid. "Are you not a traveller?", vroeg het meisje lachend, en toen besefte ik dat ik haar 'Goedemiddag beste reizigers' als een volbloed sociopaat had beantwoord met 'Nee'.
We hielden halt in Ryd om een pizza te eten. Het stadje was het voorlopig noordelijkste punt van de reis, maar al snel bleek dat je nooit noordelijk genoeg kan zitten om veilig te zijn voor het Antwerpse dialect. Dat de man zelf een bikepacker was, en zelfs een Romereis had ondernomen, maakte veel goed. Met een volle buik reden we naar de ICA om provisie en pintjes in te slaan. Vlot passeerden onze producten de selfscan, tot we onze 3,5%-Carlsbergs probeerden in te scannen. Het licht ging uit in de winkel. Een spot werd op ons gericht. Een met lood verzwaard net viel uit het dak naar beneden. Oke, zo dramatisch was het niet, maar we moesten toch wachten op iemand van het personeel. Tien minuten lang. Naast de reguliere kassa, waar elke voorbijschuifelende klant naar ons keek alsof die voor het eerst een alcoholconsument in het wild zag. Uiteindelijk daagde iemand op - die ook effectief met de nodige papieren wilde controleren of er achter mijn bebaarde gezicht een persoon van achttien schuilging.
(Stan)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten