Precies
één week na ons vertrek uit België ontwaakten we in alle vroegte in de Skagense
bossen. Het zonlicht dat door de dennennaalden viel deed de bosgrond van onze
kampeerplaats reeds gloeien. In alle rust van de ochtendwarmte genieten zat er
echter niet in: omdat we de dag voordien in ons enthousiasme Grenen te bereiken
hadden nagelaten een ontbijt te kopen, waren we genoodzaakt om meteen naar
Skagen-stad te rijden. Pieter, Sam en Stan gingen op weg, maar niet zonder
eerst nog een tussenstop te houden bij de
Tilsandede Kirke, een dertiende-eeuws kerkje net buiten Skagen dat in 1775
na eeuwen strijd werd prijsgegeven aan het oprukkende duinzand. Boterkoeken
zoals wij ze kennen moet je niet gaan zoeken bij de Deense warme bakker, zo
bleek, waardoor we ons genoodzaakt zagen al onze etenswaren opnieuw in de supermarkt
te halen.
Terug
in de kampeerplaats vergaapten we ons aan de handige uitrusting van enkele
Duitse trekkers. We verorberden onze boterkoeken, donuts en muesli en
vertrokken naar Frederikshavn, een tocht die ons door 60 kilometer relatief
onbewoonde wereld zou leiden. Waar we de dag voordien nog gevlogen hadden over
de grindpaadjes, was het nu het omgekeerde verhaal en optornend tegen een muur
van wind sleepten we ons voort. Eens in het bos ging deze gelukkig wat liggen.
Daar botsten we op een oriëntatieloop, een evenement dat eerst leek op een
onschuldig, zij het wat groot uitgevallen scoutsspel, maar al snel bittere
ernst werd toen een man met een zwaar bebloed hoofd uit het kreupelhout
tevoorschijn kwam. Onze medische hulp beweerde hij niet nodig te hebben en
geconcentreerd zijn kaart en kompas bestuderend strompelde hij verder – alles
voor een goeie tijd. Na nog voorbijgegaloppeerd te zijn door enkele Deense
amazones trokken we meer het binnenland in, en op een vlot bollende baan reden
we in één ruk door naar Frederikshavn.
Aangekomen
in de stad reden we plots voorbij de Badmintonvej, en gewillig poseerden we
voor de lens van binnenkort-badmintonner-af Flor. Onderwijl werden we
voorbijgejogd door een vreemde man, die ons door zijn smal postuur wat deed denken
aan Slenderman. Zonder hem verder veel aandacht te gunnen stelden we onze gps
in op een enkele kilometers verder liggende shelterplaats. Die bleek deel uit
te maken van een prachtig domein bestaande uit een groot binnenplein omgord
door witte hoevegebouwen, waar enkele pauwen rondwaarden. In de belendende
vijver zwom een koppel zwanen dat trots waakte over hun drie grijze drijvende
hoopjes dons. We waanden ons pas echt volledig in Giverny toen we ook nog langs
twee vijvers vol waterlelies fietsten; in het struikgewas zagen we nog net de
Deense neef van Claude Monet – vooruit dan maar: Mønet – wegduiken. Tussen dat
alles bleken zich vier shelters te bevinden, bovendien voorzien van een
barbecueplaats.
Amper
hadden we onze bagage afgenomen of een figuur joeg ons de stuipen op het lijf
door onze kampplaats met een enthousiaste “Hey guys!” binnen te lopen. Het
bleek dezelfde jogger als een halfuurtje eerder, die in een aan het onmogelijke
grenzende tijd dezelfde weg als ons had afgelegd. De man legde uit dat hij op
verkenningstocht was voor een kampeertrip met zijn kinderen, waarna hij zijn
weg met eenzelfde snelheid verderzette. We verorberden ons stokbrood en
Frederikkaas, besloten ’s avonds te barbecueën en Flor, Pieter en Sam trokken
naar de winkel om ons de nodige eetwaren te verschaffen. Frederik en Stan
bleven achter om onze spullen te bewaken maar vooral om helemaal niets te doen.
In tussentijd kregen we gezelschap van twee Deense vrouwen en hun kroost, die
de grijze binnenstad verlaten hadden om een nachtje in de natuur door te
brengen.
Bij
het vallen van de avond gingen Flor en Sam bij de kampvuurplek zitten om er een
plek die naam waardig van te maken. Dat liep echter niet van een leien dakje,
en onze vrienden besloten, ofschoon het niet geheel windstil was, om het vuur
gaande te krijgen middels een hoopje gedroogde bladeren. Onze op het eerste
zicht niet zo kampeerminnende Deense sheltergenote zag haar gezellige
kampvuuravond, en bij uitbreiding ook haar spullen en heel Frederikshavn, al in
rook opgaan en besloot in te grijpen. Danteske bosbrandtaferelen werden aldus
vermeden en luttele minuten later werd de kampplaats verwarmd met knetterende
vlammen; Flor en Sam keerden tegader terug naar onze shelter om er in stilte
hun trots weer aan elkaar te lijmen.
Boven
de barbecue werd een waar feestmaal bereid met olijven, fetakaasjes, beboterde
aardappelen, zalm voor Flor en Frederik en falafel voor de vegetariërs. De twee
meisjes van de Deense kampeercollega’s waren intussen verwikkeld geraakt in een
potje Viking Kubb, en toen zij het spel links lieten leggen vroegen en kregen
we toestemming om er zelf even mee te spelen. Grapje natuurlijk, zoals iedereen
weet is Viking Kubb helemaal geen spel, maar oorlog. Tussen het confronteren
van eeuwenoude huisregels, beoordelen van de reglementariteit van bepaalde
werpstijlen en het met grassprietjes afmeten van stokken die al dan niet over
de koningslijn werden gegooid door, slaagden we er toch in drie spelletjes af
te werken. Twee keer trokken Stan en Frederik, die een bizarre doch effectieve
manier van gooien hanteerde, aan het langste eind. Voor het laatste spel kregen
we gezelschap van de twee Deense meisjes zelf.
De
avond viel en ondanks het feit dat onze medekampeerders al urenlang wierook aan
het opstoken waren, bleven de muggen duchtig onze huid bestoken. Frederik, die
aan een panische muggenangst bleek te lijden, besloot dan maar in de shelter
ook nog zijn binnentent op te trekken. De anderen volgden zijn voorbeeld en zo
konden we er alsnog een vredige nacht van maken.
(sp)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten