Tijdens
ons ontbijt van muesli passeerde Lassie, die ogenschijnlijk met zichzelf ging
gaan wandelen, onze tenten. Sam had de dag voordien vastgesteld dat er liefst
acht spaken de aanhoudende belegering van grind en putten op de Hærvejenroute
niet overleefd hadden. Er werd besloten om in Vejle, dat volgens de
aanwijzingsbordjes in Horsens een dertigtal kilometer verder moest liggen, een
fietsenmaker aan te doen. Na in grauw weer een dergelijk aantal kilometer
afgelegd te hebben bevonden we ons nog maar in Juelsminde; de bordjes daar
beweerden stellig dat het nog zeker vijftig kilometer was naar Vejle. Tijdens
onze pauze in het kuststadje bleek bovendien dat er opnieuw drie spaken
gedeserteerd waren uit Sams wiel, en om groter euvel te voorkomen besloot hij
al in Juelsminde een cykelsmed te
bezoeken.
Een
klein uurtje later en zestig euro armer was Sams fiets herboren, en waren we
klaar om onze weg verder te zetten. Net buiten de stad moeten we ergens
nietsvermoedend de Franse grens zijn overgestoken, want plots ging het wel heel
steil omhoog en omlaag. Op de top van één van de Deense bergen hielden we halt
voor een lunchpauze om van onze inspanningen te bekomen – stokbrood en kaas,
jawel. Het landschap bedaarde echter niet na de middag en we stortten ons een
wild traject over bospieken en -dalen in, ondertussen van onze fietsen
getrokken wordend door stekelige doornstruiken. We passeerden tevens een vader
en zoon te fiets, de helm vreemd genoeg op de snelbinder gebonden. Ze werden op
de vingers getikt door Pieter, die zelf al vijf jaar zweert bij helmloos
fietsen, dat als er één moment was om een helm te dragen, het dan wel was. Hij
die zonder zonden is, werpe de eerste ketel dat hij zwart ziet, zoals ze dat in
de volksmond wel eens plegen te zeggen.
Vejle
werd min of meer zonder kleerscheuren bereikt, en Sam en Pieter fietsten nog
het zelfvertrouwen van een wielertoerist aan diggelen door hem bepakt met hopen
bagage voorbij te steken. Nadat we drie architecturale hoogstandjes van
flatgebouwen in de haven van de stad waren voorbijgereden, stopten we bij
Føtex, een gigantisch warenhuis. Werkelijk alles was er in afslag, de pitloze
druiven zelfs aan zelfverklaarde kanonprijzen. Met een magnum achter de kiezen
en ons avondmaal opgebonden op onze rekjes lieten we Vejle achter ons.
Het
was nog niet gedaan met klimmen voor de dag, want meteen buiten de stad wachtte
verscholen in het bos de Munkebjerg, een naar Deense normen gigant van net geen
100 meter hoog. Eens deze bedwongen was begonnen we aan onze dagelijkse
zoektocht naar een slaapplaats. De eerste kandidaat-shelter bevond zich wat
atypisch in de jachthaven van Brejning, en was zo makkelijk te vinden dat het
er op de koppen lopen was. Nog niet verstoken van energie door onze magnum van
eerder besloten we verder te rijden, en hobbelige bospaadjes leidden ons dit
maal naar een shelter diep verscholen in het woud. Desalniettemin was deze al
bezet door een koppel dat er in alle rust hun hobby wilde beoefenen, namelijk
bijl- en messenwerpen. Dat er verderop nog twee shelters waren hoefde het stel
ons geen twee keer te zeggen, en weg stoven we langs een zanderig kustwegje. En
inderdaad, een kilometer verder troffen we twee volslagen lege shelters aan: de
kampeerjackpot was de onze.
Met
honger als sterrenchef bereidden we een heerlijke maaltijd uit onze
diepvrieszakken gebakken aardappelen en de blikken worteltjes, erwten, bonen en
maïs. Een oude man die passeerde met zijn hond, probeerde even om ons in het
Engels wat vragen te stellen, maar gaf het meteen op wandelde het uitproestend
verder. Een jong trekkerskoppel arriveerde, dat zich echter niet in onze kring
vestigde maar verkoos om wat verder op een grasveld de tent op te zetten. Water
hadden ze niet bij zich, zo bleek uit de smeekbede van de jongen, maar wel
aanmaakblokjes, waardoor er een epische mannelijkheidsstrijd begon tussen de
jongen in kwestie en vuurmeester Pieter. Die laatste brak dennenbomen af met
zijn blote handen, wierp ze eigenhandig naar onze kring en schiep een
huizenhoog kampvuur door gewoon nog maar kwaad naar het hout te kijken. We
geven toe, we overdrijven wat, maar we hebben ons toch maar mooi veertig volle
minuten kunnen verwarmen aan het hoopje brandende twijgjes en bananenschillen.
Dat we met al onze rooksignalen zeker vijf Deense indianenstammen geschoffeerd
hebben en er aan drie de oorlog hebben verklaard, nemen we er met plezier bij.
Na
onze potten uitgewassen te hebben in zee – het strand lag een tiental meter
verder -, kropen we in onze warme slaapzakken. Het nog nasmeulende kampvuur
lieten we voor wat het was, kwestie van messenwerpers op een veilige afstand te
houden.
(sp)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten