Büchen - Dömitz ● 92,12 km - 150 m
In de avondschemer had Tim zijn weer-app tevoorschijn geflitst en met bezorgde blik buien aangekondigd voor onze tweede fietsdag. Het gelach van Pieter en mij weergalmde tot ver over het meer. Slecht weer? Op fietsreis? Onmogelijk.
’s Ochtends werden
we wakker met dof getokkel op de tent. Een wee gevoel bekroop ons. Zou het? Kon het dan toch? Maar nee: met het
openritsen van de tent ritsten de hemelsluizen toe. Voor een frisse douche moesten we nog even ver wandelen als voorheen, en maar goed ook.
De vorige
avond had ik Jonas (4) ontmoet in het sanitair van de camping. Ons gesprek verliep als volgt:
- “Hallo”
- “Hallo”
- “Ich heiße
Jonas”
- “Ich heiße
Stan”
- “Wie
problematisch ist der Dualismus der Schopenhauer'schen Metaphysik nach dem
Prinzip von Ockhams Rasiermesser?
Het kan ook
zijn dat Jonas vroeg waar de douches waren, maar dat veranderde niets aan de
uitkomst van het gesprek: stamelen en wegsprinten.
Twaalf uur
later was ik nog steeds even hulpeloos in het Duits, maar gelukkig was het
sanitair vrij van ochtendlijke gesprekspartners. Het bleek dat Jonas een zeer
terechte vraag had gesteld, want de douches waren onvindbaar. Het is te zeggen:
de privédouches. Een grote gemeenschappelijke doucheplek was er wel. Nu moet u
weten dat wij op fietsreis open staan voor andere culturen, maar dat was wat van de
openheid te veel. Achter een andere deur ging gelukkig een douche schuil
voor mensen die de Duitse Freikörperkultur minder genegen waren. Die
deur bleek overigens ook de enige uitgang voor het water, en na vijf minuten afgesloten
douchen stond het kniehoog. Een scheepspomp was wat ik nodig had, een
pathetische aftrekker was waarmee ik een halfuur later nog de douche stond te
draineren.
Vier
paragrafen, en we zitten nog niet eens op de fiets! Gelukkig was er toen de
Elbe, die met haar eentonigheid wat vaart in dit verslag komt steken. Wat viel
er te melden na veertig kilometer beuken tegen de wind? Veel hertjes in de
bermen, een beklimming van een wiebelende houten uitkijktoren en - toegegeven - een feeëriek uitzicht over de riviervlakte. Een koppel
rugzaktrekkers had het duidelijk wel volledig gehad met die ellendige Elbe, want toen we
passeerden probeerde de vrouwelijke helft van het duo zich onder Pieters
voorwiel te gooien.
Bij Neu Bleckede
reden we vlot onze eerste ferry op, die ons voor een schamele €4,50 naar de
overkant bracht. We lunchten lekkere pasta onder de kerk en vervolgden onze
weg. Neu Darchau deed z’n best om ons met een zetelbuitenzetdag tot een pauze
te dwingen, maar we wendden onze blik af en duwden door. In de stad was tevens een
hysterische affichecampagne aan de gang tegen een geplande brug over de Elbe.
Nu leek zo’n brug ons eigenlijk best handig, maar toen onze ferry opnieuw netjes
klaarstond schaarden we ons uit sympathie achter de locals. Werkt
perfect, die ferry, een brug is weer typisch zo’n elitair project uit
Berlijn!
Ook aan de
andere oever stroomde er door de Elbe vooral wind. Krampachtig vasthoudend aan
een gemiddelde van 20 ploegden we voort, een snelheid die af en toe gevierendeeld
werd door balen stro op de weg. Uiteindelijk kreeg ook het jaagpad medelijden:
plots verschenen er bordjes die juichend aftelden hoeveel kilometers we nog te gaan hadden.
Uitgewaaid kropen we langs de dijk Dömitz binnen. We troostten ons met een ijsje, een eerder nerveuze deurslotloze toiletpauze en een feestdis uit de Penny. Daarna togen we naar het lokale testcentrum, omdat alle Duitse campings luidens hun websites een bewijs van vaccinatie of een recent testresultaat vereisten. Pieter en Tim konden buiten blijven: de één dankte zijn tijdige vaccinatie aan zijn lidmaatschap van een duister genootschap van apothekers, de ander had reeds immuniteit verworven met één welgemikte Johnsonprik.
Wie een hipstervaccin als Moderna wil moet lijden, en dus gaf ik me moedwillig over aan de neuswisser en het uitgebreide invulformulier van het Duitse zorgpersoneel. Terwijl ik angstig mijn lot afwachtte bescheurden de verpleegsters zich over het woord ‘straat’ (“Stroat! Hahaha!”). Luttele minuten later (een juist streepje, een virusloze zucht) stond ik op de stoep van de praktijk. Trots als was het mijn brevet 25 meter schoolslag vervoegde ik mijn twee metgezellen met mijn Plechtig Bewijs van Covidloosheid.
De Dömitze
campingbaas kon onmogelijk minder geïnteresseerd zijn in mijn certificaat. De
man leek als twee druppels water op Günther, samen met ABBA de belangrijkste
Zweedse bijdrage aan de westerse cultuurgeschiedenis. Hij wees ons een plek aan en
snorde weg op zijn groene golfkar, een vervoermiddel dat de zakdoekgrootte van
zijn camping onmogelijk kon verantwoorden.
Ongetwijfeld ging Günther wat opties bestellen voor zijn bolide, want net voor ons was op de camping een vijftigkoppige Waldorf-Schule neergestreken – het Duitse equivalent van een Steiner-school. De leerlingen sleurden kookpotten uit hun fietszakken die uit de schoolrefter gestolen leken en begonnen voorwaar verse groenten te schillen. Toen duidelijk werd dat ze enkel voor zichzelf planden te koken, trokken we beteuterd ons blikvoer open. Pieter trapte een balletje met een toekomstig lid van de Mannschaft, terwijl in de achtergrond (maar tegelijk heel erg in de voorgrond) de Waldorf-leerkrachten ongeremd door enige schroom hun fietsplunje inwisselden voor gewone kleren.
Naast de camping stroomden twee rivieren in elkaar via een complex sluizenstelsel. Het zusje van de Elbe bleek de Elde te heten, wat ons enigszins bezorgd maakte over de thuissituatie van de rivieren. We veroverden een bankje aan het water en genoten van de warme avondzon. Tijdens het nemen van bovenstaande selfie merkte Tim in zijn ooghoek een donkerharig zoogdier op. Nee, niet ik, maar een kleine acrobaat die vliegensvlug op de balustrade achter ons was voorbijgekomen. Tevergeefs trachtten we het opnieuw te spotten. Günther passeerde, en vroeg of we iets verloren waren in de sluis. “We saw an animal!”, antwoordden we in ons beste Duits. “Compleet ding ding dong, die fietsers”, hoorden we hem zuchten terwijl hij z’n golfkar in een soepele one eighty stuurde.
We schraapten
onze laatste energie bij elkaar en vingen op goed geluk een avondwandeling aan
rond de camping. In het struikgewas van de Elde stonden hopen vervallen
huisjes die baadden in een sterke Louisiana-vibe (trefwoord: True Detective
seizoen 1). De bayous bleken bovendien een onbevattelijk aantal spreeuwen te
bevatten. Denk: veel spreeuwen, en doe dat aantal maal tien. Een aantal dat je
netvlies doet crashen zoals mierenheuvels dat kunnen. En het leukste van
al: één stamp op de grond was genoeg om nog eens honderden vogels op te roepen
uit de struiken. Zelden voelden we ons zo machtig, zelden voelden we ons zulke Pokémon-trainers. Spearow, ik kies jou! En Pidgey, jou ook!
U hoort het, beste lezer, de dag had lang genoeg geduurd, en dit verslag
intussen ook.
(Stan)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten