De vorige avond had
een cicade aangetsjirpt bij onze tent om te informeren of we niet nog een
plekje vrij hadden. Bij gebrek aan reactie aan de andere kant van het zeil was
het insect uit zijn vel gesprongen van woede. 's Morgens raapte Pieter het monsterachtige
overblijfsel op en borg het voorzichtig op in het rariteitenkabinet van z’n
fietszak.
Vandaag zou de rustigste
dag van de reis worden, aangezien we nog een luttele dertig kilometer verwijderd
waren van Bédoin. In Malhaucène verliet Pieter de groep even om iemand te gaan
bezoeken die in het stadje verbleef. Hieronder kan u desgewenst zijn avonturen
lezen, maar we zullen het hem niet vertellen als u enkele paragrafen overslaat, want laten we eerlijk zijn, wie is er geïnteresseerd in de rode
lantaarn?
[Pieter: eindelijk verlost van die twee snoodaards die al 10 dagen in mijn wiel zaten te sterven, was iets dat ik geen moment dacht. Daarvoor waren mijn reisgenoten niet onuitstaanbaar genoeg. Integendeel, wie zich al enkele jaren aanmeldt voor een fietsreis en telkens mijn vakantie vreugdevol helpt inzetten, verdient meer dan een voorkamer of kamer in mijn hart. Toch had het wel iets om na een intense week even alleen tot rust te komen op een bankje in Malhaucène-centrum. Ik besloot een tweede ontbijtje te nemen in afwachting van Jef die die ochtend vanuit Malhaucène de Ventoux ging beklimmen. Na wat heen-en-weer ge-sms bleek hij bovenop die kale reus te wachten op enkele van zijn familieleden die hij vrij snel uit het wiel gekletst had. Ik nam een boek ter hand en keek naar het circus van wielertoeristen dat voorraden en souvenirs insloeg. Mijn zin om morgen ook richting top te cruisen speelde tafeltennis met mijn portie gezonde stress. Hoewel de Middellandse Zee volgens ons routeboekje de eindbestemming was van ons gezelschap, was de Mont Ventoux voor mezelf niet enkel de letterlijke top van de reis. Zou mijn stalen ros (eigenlijk aluminium, maar overdrijven zit nu eenmaal in mijn aard) opkunnen tegen al die carbonconcurrentie die gelakt in allerlei fluogroene tinten schitterde in mijn ogen? Stress leek de pingpongwedstrijd te winnen. Gelukkig had ik geen tijd om verder te piekeren, omdat een uurtje later dan verwacht Jef op het centrale plein opdook en hij bovendien vergezeld bleek van zijn broer Ulrik. De paar kilometer die hun vakantiehuisje van het centrum verwijderd waren, bleken er minstens vijf die aanvoelden als minstens zeven, maar hun vakantiehuisje bleek een uit de kluiten gewassen villa met een prachtig uitzicht. Een ijsje, het lezen in een recente Belgische krant, een frisse plons in het zwembad... Naast gewoon God voelde ik me ook in Frankrijk (of iets in die zin).]
Sam en Stan
begonnen intussen alvast aan de Col de la Madeleine, die Malhaucène van Bédoin
scheidde. Op de flanken van de 448 meter hoge berg troffen we een groep
paracommando’s, die nog een twintigtal procentpunten hellingsgraad aan de
beklimming toevoegde door zich via het struikgewas een weg naar boven te banen.
Na een paar keer knipperen bleek het tafereel wel degelijk echt te zijn, en
geen door dehydratatie veroorzaakte luchtspiegeling.
Op de top
ontmoetten we een oudere Belgische man, die uitrustte bij het enthousiast bestickerde naambordje van de Col. Hij bleek 70 te zijn, vond met de fiets op reis gaan
het mooiste dat er is en had vroeger meermaals de Mont Ventoux bedwongen, zo
vertelde hij. Tot zijn beroerte, waarna hij het fietsen had moeten opgeven. De
laatste jaren was hij toch weer beginnen trainen, en nu stond hij bovenop de Col
de la Madeleine, trots. Sam legde het moment voor hem vast op foto en we daalden
af richting Bédoin, terwijl de serieuze fietsers ons aan de snelheid van het
licht voorbijzoefden.
In het centrum
wachtte ons een straat vol kleine winkeltjes, alle verkerend in een ware
Ventoux-mania. Na een Google-marktonderzoek zochten we Camping La Garenne op,
slechts toegankelijk via een vooroorlogs stenen pad. We volgden de tonen van
een EDM-Spotifylijst naar de receptie. Sam had de tarieven van de camping al
bestudeerd, en toen de receptiedame hem vroeg of hij niet moest weten hoeveel
een plekje kostte, dreunde hij in ware Rain Man-stijl de prijslijst van Camping
La Garenne op. De mevrouw stuurde ons verbouwereerd naar terrein 44.
[Pieter: ook zus Femke en de rest van de familie Wulgaert draaiden het erf op. Op een drafje maakte ik kennis met de mama en liefjes, maar helaas moest ik hen gauw mijn gezelschap ontzeggen. Was het heimwee naar hun gezelschap, dan wel hun dringende smeekbede om toiletpapier (bedankt familie Wulgaert!), feit is dat ik in sneltreinvaart Stan en Sam achterna ging naar Bédoin. Omdat mijn Samsungbaksteen een vrij beperkt geheugen heeft, bleek ik per ongeluk de naam van de camping aldaar gewist te hebben uit het geheugen. Sam en Stan lagen waarschijnlijk te soezen aan het zwembad en antwoordden niet direct op mijn wanhoopssms'en. Geen nood, hoeveel campings konden er zijn in Bédoin... Toch enkele, zo bleek. Bijna was ik in volle vaart domaine De Bélézy opgevlogen, toen ik vanuit mijn beste Frans toch kon ontcijferen dat ik dan wel al mijn kleren zou moeten uitdoen. De warmte deed me even twijfelen, maar ik besloot mijn adamskostuum toch op zak te houden. Na ook de gemeentelijke camping bezocht te hebben, kwam ik uiteindelijk toch op het juiste spoor.]
[Pieter: ook zus Femke en de rest van de familie Wulgaert draaiden het erf op. Op een drafje maakte ik kennis met de mama en liefjes, maar helaas moest ik hen gauw mijn gezelschap ontzeggen. Was het heimwee naar hun gezelschap, dan wel hun dringende smeekbede om toiletpapier (bedankt familie Wulgaert!), feit is dat ik in sneltreinvaart Stan en Sam achterna ging naar Bédoin. Omdat mijn Samsungbaksteen een vrij beperkt geheugen heeft, bleek ik per ongeluk de naam van de camping aldaar gewist te hebben uit het geheugen. Sam en Stan lagen waarschijnlijk te soezen aan het zwembad en antwoordden niet direct op mijn wanhoopssms'en. Geen nood, hoeveel campings konden er zijn in Bédoin... Toch enkele, zo bleek. Bijna was ik in volle vaart domaine De Bélézy opgevlogen, toen ik vanuit mijn beste Frans toch kon ontcijferen dat ik dan wel al mijn kleren zou moeten uitdoen. De warmte deed me even twijfelen, maar ik besloot mijn adamskostuum toch op zak te houden. Na ook de gemeentelijke camping bezocht te hebben, kwam ik uiteindelijk toch op het juiste spoor.]
De rest van de
middag was een waas van uitrusten, naar de Carrefour in het centrum gaan,
zonnen, douchen, eten, weer uitrusten, koken en kleren wassen. Na verloop van
tijd sloot ook Pieter aan bij onze activiteiten. De Rode Duivels moesten die
avond weer de mat op, en zoals het echte supporters betaamt zakten we al om 18u
af naar het restaurant, waar nog steeds dezelfde ellendige EDM-lijst door de
luidsprekers knalde. Het restaurant was natuurlijk volkomen leeg, waardoor het
bemachtigen van een plaatsje op de eerste rij kinderspel was.
We bestelden
frieten, voor de zekerheid een groot pak, en kregen elk een trommel waar
werkelijk de hele camping had van kunnen eten. Gelukkig hadden we naast ons
gezelschap gekregen van enkele lieden met een Scandinavische tongval, die ons
graag een handje hielpen. De rest van het restaurant vulde zich mondjesmaat met
overigens uitsluitend Belgische koppels, die plaats namen aan hun gereserveerde
tafels, de mannen veelal met een fiere kijk-mij-eens-slim-gereserveerd-hebben-vlak-voor-de-tv-fonkeling
in de ogen.
De avond werd een confrontatie
met campingcultuur in zijn volle glorie. “On est chez nous” schreeuwde een pas
aangekomen kalende Belgische man voor het volle restaurant, en dat werd kennelijk
geaccepteerd door het aanwezige publiek, dat joelend antwoordde. Ook de andere
gasten waren vastbesloten een stadionsfeer te creëren, en wij op de eerste rij
werden in de rol van spionkop gedwongen, inclusief tricolore schmink op onze
wangen. “Wake up” riep dezelfde man Pieter lachend toe, toen die het een uur
pre-aftrap waagde zijn boek open te slaan, en tijdens het volkslied dwong
sociale druk ons tot een ongemakkelijk groepszangmoment.
De opdiensters van
de bar hadden zich voor de gelegenheid in Franse glitterpakjes gehesen, en
vormden eilandjes van blauw in een zee van rood en geel. De campingeigenaar, eveneens
in het blauw, maakte bij elke goal en bij de eindoverwinning een dansje door
het restaurant, compleet met hoed, vlagje en toeter, waar hij dapper de slechte
verliezers onder de Belgische gasten trotseerde. Terwijl ook de rest van Bédoin
toeterend de baan op ging, dropen wij af naar onze tenten, onszelf proberen
overtuigend dat het maar voetbal is.
(Stan)
(Stan)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten