In de
ochtendvroegte troffen we het dorpje Maillane, dat ten opzichte van heel
Zuid-Frankrijk kon doorgaan voor een pars
pro toto. De huizen waren er gebronzeerd, de platanen gebleekt en de takken
van de andere bomen leken kruiperig op zoek naar schaduw. Maillane bleek een
voorbode op Arles, dat nog weeldiger in het oker en de platanen baadde. Na
enkele boterkoeken lieten we Van Goghs voormalige verblijfplaats achter ons en
trokken we de uitgestrekte Camargue in.
Onze triatlonsturen
knuffelend schreden we over de wegen van het natuurgebied, in kilometerslange
kaarsrechte stroken ingepland door luie Franse wegenarchitecten. We vielen er
genadeloos ten prooi aan tegenwind en deprimerende grijze hemels. In de boomloze
velden naast ons verschenen voor het eerst koereigers, de witte vogels die je
doorgaans op de rug van nijlpaarden ziet in Canvasdocumentaires.
Als een fata
morgana verrees net op tijd uit het riet een kajakbedrijfje, waar we van de
uitbater onze lunch mochten verorberen. We bevoorraadden ons in de frigo ook met
cola en water, want het wolkendek was intussen schoongeveegd en de zon brandde weer
als vanouds. Na enkele vruchteloze pogingen om het ontieglijk lange
wifi-wachtwoord van de zaak juist in te typen gingen we weer de weg op. In het
struikgewas ontwaarden we de eerste hagelwitte paarden. Niet veel later troffen
we ook het tweede Camarguedier bij uitstek, de flamingo, eerst een afgedwaalde einzelgänger, daarna een hele kolonie.
We reden
Saintes-Maries-de-la-Mer binnen en begaven ons naar de enige, overigens
gigantische camping van het kuststadje. Het quasi-monopolie van de eigenaars
leverde een vrij onevenwichtige prijs-kwaliteitverhouding op, en niet veel later
verrezen onze tenten op plaats 412 (!) van de dorre, bomen- en dus schaduwloze
savanne die Camping La Brise heette. Bovendien bleek het er tsjokvol muggen te zitten,
die zich één na één gulzig op Pieters rug stortten.
We namen de vlucht
naar het strand, waar we onze 1400 kilometer lange tocht besloten door ons na
een heroïsche slow motion-loop door het warme zand in de Middellandse Zee te storten. Haha nee, het
water was ijskoud en maakte bijgevolg een halfuur lange sessie pootje baden, ledematen
besprenkelen en “Nu echt!” roepen noodzakelijk.
Terug bij de tent
en de bagage bleek het restje Gouda in de middaghitte een kaasvocht
afgescheiden te hebben dat zachtjesaan in Stans slaapzak was gesijpeld. We
verorberden de laatste gesmolten sneetjes om groter euvel te voorkomen en reden
naar het centrum van Saintes-Maries-de-la-Mer, waar de andere toeristen genoten
van de avondwarmte en iets verhevener maaltijden dan de onze. In de gezellige
steegjes keken gekko’s achteloos ondersteboven aan de muur klevend naar de
voorbijkuierende stroom. We namen plaats op een terrasje, bestelden een Jupiler
en kregen die om een mysterieuze reden geserveerd in een Stellaglas, op een
bierviltje waarvan een hoek was afgeknipt. De muggen bleven ons echter onvermoeibaar
bestoken, en tegen middernacht capituleerden we naar onze tenten.
(Stan)
(Stan)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten