Pagina's

donderdag 5 juli 2018

Donderdag 5 juli

Met het geluid van zacht getokkel op onze tent ontwaakten we uit een diepe slaap. Bevonden we ons op Werchter, we waren geheid uit onze slaapzak gekropen om de dronkenman de toiletten te wijzen, maar kilometers van de bewoonde wereld had dat hele opstaan niet zo’n haast. De regen bracht na weken droogte welkome verkoeling, maar maakte toch vooral alles vervelend nat, de opgevouwen tent een paar kilo’s zwaarder. Het door Pieter gehaalde ontbijt bracht gelukkig vertroosting, net als het zwaaien naar de voorbijkabbelende bootjes op de Saône.

We reden een groep asfaltgieters voorbij, hun ogen verraadden dat hun dag er in hun hoofd beter had uitgezien. De buien werden alleen maar erger, en al hadden we naar Port-sur-Saône gezwommen, niemand had het verschil gemerkt. Bij het binnendruppen van de stad wees een voorbijganger ons een Colruyt aan, waar Stan aan een medewerkster vroeg of ze toevallig brood verkochten. “Pas le jeudi”, antwoordde die met de vanzelfsprekendheid van iemand die de zee zout verklaart. De korting van onze uitheemse Xtra-kaart kregen we wel. Die verschilde weliswaar danig van de in Frankrijk gebezigde kortingskaart, maar het personeel geloofde Sam op zijn woord dat het om een Colruytkaart ging.



Buiten Port-sur-Saône meanderde het vrijwel vlakke fietspad kilometerslang mee met de rivier. Vanop de oever wuifden we verder naar de voorbijvarende plezierboten. We zagen ook een hop vliegen, een met een prachtige kuif getooide vogel die dit jaar voor het eerst in bijna vier decennia opnieuw is beginnen broeden in Vlaanderen. In het Zuid-Franse klimaat had hij het duidelijk beter naar zijn zin, want ook in de Camargue zouden we hem nog geregeld trots zien uitpakken met z’n bonte vederkleed.

In Saint-Gand, even dicht bij huis, pauzeerden we in iets dat leek op een bushokje, in de nok vergeven van de zwaluwnesten. We speelden er de slaatjes naar binnen die we, gezien onze doorweekte kleren, met gevaar op een longontsteking uit de koelruimte van de Colruyt hadden meegegrist. Tot Gy bleef het hozen, maar daarna klaarde de hemel op. Net op tijd om het gebronzeerde Marnay, waar we moesten overschakelen op boekje twee van de route, de nodige zuiderse luister mee te geven. Een café vinden bleek weer ijdele hoop, maar een krantenwinkel verkocht wel de nodige verfrissing. Een aimabele oudere man die zich druk coördinerend geposteerd had voor de plaatselijke voedselbank verplichtte ons haast om gebruik te maken van het toilet aldaar – een hokje waarin we ons als gevolg van de eerder mysterieuze twee toegangsdeuren toch niet helemaal op ons gemak voelden.

We besloten nog twintig kilometer door te bijten tot Saint-Vit, waar we onze fietszakken vulden met geitenkaas, tomaten, stokbrood en snelkookrijst. Het landschap na de stad bleek open en winderig en leende zich weinig tot kamperen. Uiteindelijk vonden we toch een degelijk plekje in een grasinham langs de weg, tegenover een restaurant waar de bezoekers druk af en aan reden. De weg vormde een kordate scheidslijn tussen de knusse warme eetzaal, het gezellige getik van bestek op borden en wij, zittend in het natte gras, brood openscheurend met onze ongewassen handen. De maaltijd was weliswaar even smakelijk. Onder een grijs wolkendek construeerden we onze tenten, in een race tegen de zich langzaam weer openende hemelsluizen. Die gingen gelukkig weer snel toe, niet veel later gevolgd door onze vermoeide oogleden.

(Stan)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten