Pagina's

maandag 9 juli 2018

Maandag 9 juli


De nacht was droog en warm gebleven en was naadloos overgegaan in de ochtend. Om de echte hitte voor te zijn hadden we Merijn-en-Pepijnsgewijs onze wekker wat vroeger gezet, en een bescheiden halfuur eerder dan normaal lieten we onze kampeerplaats achter ons. Waar het douchen de avond voordien nog optioneel was geweest, was er nu geen ontkomen aan: na honderd meter kruisten we een sproeier die nauwkeurig de hele weg in het vizier nam. Een ijskoude douche later reden we Chabeuil binnen. Na onze watervoorraad aan te vullen bij een épicier die al vroeg uit de veren was konden we echt vertrekken, richting de twee bergen die we die dag zouden moeten overwinnen.
  


De eerste col van de dag lag in een hinderlaag na Aouste, een dorp dat z’n naamgever, keizer Augustus, eerde met een huizenhoge trompe l’oeuil. Terwijl Pieter er even stopte om voor de middagsiësta van de Franse bakkers nog wat boterkoeken te bemachtigen, vingen Sam en Stan de kilometerslange klim aan. Op de top ontmoetten we enkele Noren, waarmee we nog eens de herinneringen aan onze allereerste fietsreis konden opdiepen. We daalden af tot het gezellige Saou en op een bank bij de rivier verorberden we onze lunch.


De tweede col was vergelijkbaar met de eerste, maar bevatte werkelijk geen enkel vlekje schaduw. In de berm zorgden de krekels, sprinkhanen en zangcicades zonder een greintje overdrijving voor een oorverdovend getsjirp. Bovenop de uit de kluiten gewassen heuvel stond een eenzaam huis. In de voortuin zat een vrouw met een Zuid-Amerikaans uiterlijk die in de schaduw van een paar bomen abrikozen en lavendelolie verkocht. Dat was echter niet de reden waarom koploper Pieter er halt hield: hijzelf mocht dan wel net een overwinning op de zwaartekracht behaald hebben, zijn achterrekje bleek niet uit hetzelfde hout gesneden. De echtgenoot van de vrouw had gelukkig het juiste gereedschap in de schuur staan en samen sloegen ze aan het repareren.

Intussen waren ook Sam en Stan gearriveerd. De vrouw nodigde hen uit in de schaduw en voorzag hen rijkelijk van koel water. Haar vrijgevigheid was duidelijk ingegeven vanuit een goed hart, maar ook vanwege de zonneslag die ze de dag voordien had opgelopen en die ze ons absoluut wou besparen. Dat ze er ook vandaag niet ver van verwijderd was, bleek uit de schier eindeloze woordenstroom die uit haar mond tevoorschijn kwam, daarbij voortdurend knikkend als een dashboardpoppetje. Haar man had vroeger haar tot aan zijn voeten gehad, vertelde ze, en de mensen kwamen van heinde en verre om hem te zien. De dochter, begin de 20, rolde intussen een sigaret, verveeld maar met de berusting van iemand die zich tijdens het schooljaar ver van deze middle-of-nowhere verwijderd kon houden. "Maman, laisse-les partir", onderbrak ze uiteindelijk met lichte gêne om haar mondhoeken de monoloog van haar moeder. Pieter kocht nog een kilo blozende abrikozen, ter bedanking voor en ter test van het gerepareerde rekje, waarna we de lieve vrouw en haar gezin vaarwel wuifden en de afdaling aanvingen.

In Valréas hadden we afgesproken met de ouders van Pieter, die ook in de regio vertoefden. Ze trakteerden ons gul op verfrissing in de vorm van cola en ijsjes. Na de fijne ontmoeting met het thuisfront verlieten we de route die we ondertussen al duizend kilometer hondstrouw volgden om koers te zetten richting Mont Ventoux, die we in de verte al fabelachtig hoog zagen wezen. Visan werd overbrugd, gevolgd door het vroeger bij de Romeinen erg populaire Vaisan-la-Romaine. Het was echter moeilijk rondstruinen tussen de ruïnes met onze fietsen en legioenen bagage, dus keerden we na een snelle blik terug naar de hoofdbaan om ons avondmaal bij elkaar te kopen.

In de rij van de Lidl vroeg een meisje, jong genoeg om niet boven de kassa uit te komen, aan Stan of die het niet te warm had. “Un peu, oui” antwoordde hij. “Vous n’êtes pas français”, sabelde het meisje zijn accent neer. Buiten de winkel was Pieter aan de praat geraakt met een bedelaar, niet veel ouder dan dertig, maar al door het leven gelooid. Zijn dochtertje was omgekomen in een verkeersongeval, de relatie had het niet overleefd en zo leefde hij nu in z’n auto. Hij verdiende zo’n twintig euro per dag, genoeg om af en toe eens een biertje mee te kopen, want dat daklozen niet zouden mogen drinken vond hij nonsens. De man waste zich elke dag op het kerkhof en zou het straatleven nog wel even volhouden, maar de andere daklozen aan de Lidl, nee, die zouden niet lang leven. Hij hoopte er evenwel snel mee te kunnen kappen, een sociaal assistent had zich zijn zaak aangetrokken.

Met onze eigen kwaaltjes weer stevig in het juiste perspectief gingen we op zoek naar een kampeerplaats. Dat bleek een lastige klus: zowat elk stuk grond dat we passeerden bleek ofwel een heuvel te zijn, ofwel iemands bezit, ofwel een camping, en noodgedwongen nestelden we ons op het laatste soort terrein.

Aangekomen op Camping Le Puyseby begon er ons stilaan iets op te vallen aan de Zuid-Franse campings, een gegeven waarmee we op vorige fietsreizen nooit geconfronteerd waren, en dat was hun rigoureus anti-wc-papierbeleid. Een restaurant, bien sûr, een 25-meterbad, évidemment, maar wc-papier, haha soyons sérieux monsieur, ce n'est pas un hôtel ici. Nu nemen wij zelf altijd een zeker noodrantsoen mee, maar omdat daar in de eerste plaats gamellen mee gekuist moeten worden schoot er tegen dag 9 niet veel meer van over. Het noopte Sam en Pieter tot een expeditie naar de aangrenzende camping, die probleemloos via de gedeelde rivieroever kon binnengewandeld worden en er duurder uitzag dan de onze. Driewerf helaas, ook hier heerste een streng breng-uw-eigen-rol-regime. Hetzelfde gold voor de camping in Bédoin de dag nadien, en aangezien er aan de kassa van de Carrefour geen enkelverpakte rollen liggen tussen de Marsrepen en de TicTac-doosjes eindigden we uiteindelijk met een absurde zes rollen wc-papier. Het liet ons wel weer toe de nodige karmapunten te verzamelen.

We maakten onze stokbroden met geitenkaas soldaat en lieten de restjes eerder onbedoeld over aan de krioelende mieren op de grond. We zochten nog even de douches en het zwembad (…) op voor wat verfrissing, maar het was met onze laatste krachten: de gevulde dag, qua hoogtemeters en anderszins, had zijn tol geëist, en gauw verdwenen we diep in onze slaapzakken.

(Stan)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten