De nacht
was droog en warm gebleven en was naadloos overgegaan in de ochtend. Om de
echte hitte voor te zijn hadden we Merijn-en-Pepijnsgewijs onze wekker wat
vroeger gezet, en een bescheiden halfuur eerder dan normaal lieten we onze
kampeerplaats achter ons. Waar het douchen de avond voordien nog optioneel was
geweest, was er nu geen ontkomen aan: na honderd meter kruisten we een sproeier
die nauwkeurig de hele weg in het vizier nam. Een ijskoude douche later reden
we Chabeuil binnen. Na onze watervoorraad aan te vullen bij een épicier die al vroeg uit de veren was konden
we echt vertrekken, richting de twee bergen die we die dag zouden moeten
overwinnen.
De eerste
col van de dag lag in een hinderlaag na Aouste, een dorp dat z’n naamgever,
keizer Augustus, eerde met een huizenhoge trompe
l’oeuil. Terwijl Pieter er even stopte om voor de middagsiësta van de
Franse bakkers nog wat boterkoeken te bemachtigen, vingen Sam en Stan de
kilometerslange klim aan. Op de top ontmoetten we enkele Noren, waarmee we nog
eens de herinneringen aan onze allereerste fietsreis konden opdiepen. We
daalden af tot het gezellige Saou en op een bank bij de rivier verorberden we
onze lunch.
De tweede
col was vergelijkbaar met de eerste, maar bevatte werkelijk geen enkel vlekje
schaduw. In de berm zorgden de krekels, sprinkhanen en zangcicades zonder een
greintje overdrijving voor een oorverdovend getsjirp. Bovenop de uit de kluiten
gewassen heuvel stond een eenzaam huis. In de voortuin zat een vrouw met een
Zuid-Amerikaans uiterlijk die in de schaduw van een paar bomen abrikozen en
lavendelolie verkocht. Dat was echter niet de reden waarom koploper Pieter er
halt hield: hijzelf mocht dan wel net een overwinning op de zwaartekracht
behaald hebben, zijn achterrekje bleek niet uit hetzelfde hout gesneden. De
echtgenoot van de vrouw had gelukkig het juiste gereedschap in de schuur staan
en samen sloegen ze aan het repareren.
Intussen
waren ook Sam en Stan gearriveerd. De vrouw nodigde hen uit in de schaduw en
voorzag hen rijkelijk van koel water. Haar vrijgevigheid was duidelijk
ingegeven vanuit een goed hart, maar ook vanwege de zonneslag die ze de dag
voordien had opgelopen en die ze ons absoluut wou besparen. Dat ze er ook
vandaag niet ver van verwijderd was, bleek uit de schier eindeloze
woordenstroom die uit haar mond tevoorschijn kwam, daarbij voortdurend knikkend
als een dashboardpoppetje. Haar man had vroeger haar tot aan zijn voeten gehad,
vertelde ze, en de mensen kwamen van heinde en verre om hem te zien. De
dochter, begin de 20, rolde intussen een sigaret, verveeld maar met de berusting
van iemand die zich tijdens het schooljaar ver van deze middle-of-nowhere verwijderd kon houden. "Maman, laisse-les
partir", onderbrak ze uiteindelijk met lichte gêne om haar mondhoeken de
monoloog van haar moeder. Pieter kocht nog een kilo blozende abrikozen, ter
bedanking voor en ter test van het gerepareerde rekje, waarna we de lieve vrouw
en haar gezin vaarwel wuifden en de afdaling aanvingen.
In Valréas
hadden we afgesproken met de ouders van Pieter, die ook in de regio vertoefden.
Ze trakteerden ons gul op verfrissing in de vorm van cola en ijsjes. Na de
fijne ontmoeting met het thuisfront verlieten we de route die we ondertussen al
duizend kilometer hondstrouw volgden om koers te zetten richting Mont Ventoux,
die we in de verte al fabelachtig hoog zagen wezen. Visan werd overbrugd,
gevolgd door het vroeger bij de Romeinen erg populaire Vaisan-la-Romaine. Het
was echter moeilijk rondstruinen tussen de ruïnes met onze fietsen en legioenen
bagage, dus keerden we na een snelle blik terug naar de hoofdbaan om ons avondmaal
bij elkaar te kopen.
In de rij
van de Lidl vroeg een meisje, jong genoeg om niet boven de kassa uit te komen,
aan Stan of die het niet te warm had. “Un peu, oui” antwoordde hij. “Vous
n’êtes pas français”, sabelde het meisje zijn accent neer. Buiten de winkel was
Pieter aan de praat geraakt met een bedelaar, niet veel ouder dan dertig, maar
al door het leven gelooid. Zijn dochtertje was omgekomen in een
verkeersongeval, de relatie had het niet overleefd en zo leefde hij nu in z’n
auto. Hij verdiende zo’n twintig euro per dag, genoeg om af en toe eens een
biertje mee te kopen, want dat daklozen niet zouden mogen drinken vond hij
nonsens. De man waste zich elke dag op het kerkhof en zou het straatleven nog
wel even volhouden, maar de andere daklozen aan de Lidl, nee, die zouden niet
lang leven. Hij hoopte er evenwel snel mee te kunnen kappen, een sociaal
assistent had zich zijn zaak aangetrokken.
Met onze
eigen kwaaltjes weer stevig in het juiste perspectief gingen we op zoek naar
een kampeerplaats. Dat bleek een lastige klus: zowat elk stuk grond dat we
passeerden bleek ofwel een heuvel te zijn, ofwel iemands bezit, ofwel een
camping, en noodgedwongen nestelden we ons op het laatste soort terrein.
Aangekomen op Camping Le Puyseby
begon er ons stilaan iets op te vallen aan de Zuid-Franse campings, een gegeven
waarmee we op vorige fietsreizen nooit geconfronteerd waren, en dat was hun
rigoureus anti-wc-papierbeleid. Een restaurant, bien sûr, een 25-meterbad, évidemment,
maar wc-papier, haha soyons sérieux monsieur,
ce n'est pas un hôtel ici. Nu nemen wij zelf altijd een zeker noodrantsoen
mee, maar omdat daar in de eerste plaats gamellen mee gekuist moeten worden
schoot er tegen dag 9 niet veel meer van over. Het noopte Sam en Pieter tot een
expeditie naar de aangrenzende camping, die probleemloos via de gedeelde rivieroever
kon binnengewandeld worden en er duurder uitzag dan de onze. Driewerf helaas,
ook hier heerste een streng breng-uw-eigen-rol-regime. Hetzelfde gold voor de
camping in Bédoin de dag nadien, en aangezien er aan de kassa van de Carrefour geen
enkelverpakte rollen liggen tussen de Marsrepen en de TicTac-doosjes eindigden
we uiteindelijk met een absurde zes rollen wc-papier. Het liet ons wel weer toe
de nodige karmapunten te verzamelen.
We maakten onze stokbroden met
geitenkaas soldaat en lieten de restjes eerder onbedoeld over aan de krioelende
mieren op de grond. We zochten nog even de douches en het zwembad (…) op voor
wat verfrissing, maar het was met onze laatste krachten: de gevulde dag, qua
hoogtemeters en anderszins, had zijn tol geëist, en gauw verdwenen we diep in
onze slaapzakken.
(Stan)
(Stan)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten