Pagina's

zondag 15 juli 2018

Zondag 15 juli


De wekker had z’n eertijdse strengheid hervonden, en voor dag en dauw stoven we ons hostel uit richting het station van Nîmes, doorheen een volstrekt lege stad. De ochtendlijke stationshal werd opgefleurd door een vrouw die een Amélie Poulaindeuntje speelde op de openbare piano. In een hoekje stond een verhalenmachine, die al naargelang je gehaastheid een verhaal afdrukte van één, drie of vijf minuten leestijd.

Onze trein stond niet op het aankondigingsbord, en even bekroop ons het akelige gevoel dat er misschien twee stations waren in Nîmes. Dat bleek niet zo te zijn, maar de alternatieve verklaring bleek weinig rooskleuriger: er werd gestaakt op de spoorlijn, en met een beduimeld, snel neergekrabbeld briefje werd ons betrekkelijk eenvoudige reisschema herschapen tot een festijn aan overstappen.



Van Nîmes ging het eerst naar Avignon, en van daar naar Lyon. Net voor alle winkels hun deuren gingen sluiten wisten we nog enkele panini’s te bemachtigen. Terwijl we ze opaten in een bushokje passeerde de eerste blauwgeschminkte Fransman met boxen die “Allez les bleus” door de straat lieten galmen. De officiële Franse feestdag hadden we gisteren dan wel gehad, met Frankrijk-Kroatië in het verschiet kon vandaag mogelijk de officieuze worden.



In de stationshal hoorden we opnieuw iemand citeren uit het Grote Stationspiano-song book, Yiruma met ‘River flows in you’ deze keer. We kropen op de trein naar Clermont, die ons in twee uur drie kilometer noordelijker zou brengen dan Lyon lag. In Clermont konden we eindelijk op de tgv naar Parijs stappen. Pieter had er zijn mond nauwelijks geopend, of die werd al gesnoerd door een dame met een giftige ssst.

Op de radio hoorden we de Fransen gehakt maken van Kroatië, de conducteur paradeerde daarop met de nodige Franse versieringen door de wagon, om even later op de intercom doodleuk te melden dat we even moesten stoppen wegens een incendie. Dat mocht de pret niet drukken: elke omroep werd voorafgegaan met “Bonjour, c’est votre conducteur favori ici”, en bij het uitstappen schalde Gloria Gaynors ‘I will survive’ door alle rijtuigen.




“On va prendre un bain de fou” zeggen Fransen op het platteland die naar de stad gaan, maar geen uitdrukking ter wereld had ons kunnen voorbereiden op de gekheid die we in Parijs aantroffen. Overal mensen, overal muziek, auto’s met vlaggen, auto’s met passagiers op het dak, en getoeter, altijd en overal getoeter. Een klein meisje gooide zich in het feestgedruis bijna voor onze wielen, maar uiteindelijk overleefde zij en ook wij de tien kilometer zuivere anarchie naar ons hotel. Na een verkwikkende McDonalds-maaltijd zochten we de veilige muren van onze kamer op en dommelden we in, dromend over een weerom prachtige reis.

(Stan)

zaterdag 14 juli 2018

Zaterdag 14 juli


We sleepten onze fietsen het zanderige padje af en overbrugden de laatste kilometers naar Nîmes. Onze kamer in het hostel was nog niet klaar, wel konden we onze bagage al verstoppen in een opberghok achter de receptie. Met enkel de noodzakelijkheden op zak bestegen we onze fietsen om de stad te verkennen en naar het defilé van Nîmes te gaan kijken, waarin alle stedelijke diensten zich van hun beste kant mochten laten zien.

Die kwieke tred, die mooie outfits, die fitte, gebruinde lichamen… Maar genoeg over onszelf, spoedig bereikten we de boulevard waar het hele gebeuren zou plaatsvinden. Er passeerden agenten te auto, agenten te moto en ten slotte agenten te fiets, die afgaand op hun lichaamstaal duidelijk het kortste strootje hadden getrokken in de kazerne. Er passeerden soldaten van allerlei pluimage, deze bovenin de tanks steevast nors toekomstige slagvelden tegemoet starend. En er passeerden brandweerwagens en hulpdiensten, luid toegejuicht door alle omstaanders.

Na een wandeling langs de arena van Nîmes sprokkelden we lekkers bij McDonalds en Carrefour en namen het mee naar Les Jardins de la Fontaine. Daar bevond zich nog een ander Romeins overblijfsel, de tempel van Diana, op wiens muren we eeuwenoude graffiti konden ontwaren. We bezochten nog even de Tour Magne, trots uitkijkend over Nîmes, en kuierden nog wat rond in het park, dat er vrijwel verlaten bijlag door het vuurwerk dat er die avond zou plaatsvinden.




Zolang konden wij echter niet wachten, want België speelde die namiddag voor de tweede keer tegen Engeland. We keerden terug naar het hostel, Sam en Stan maakten nog een tussenstop in een Carrefour die zo immens groot was dat een metrolijn tussen de verschillende rayons ons geenszins verbaasd zou hebben. Na ons mandje volgestouwd te hebben met pastaboxen, brood en natuurlijk chocomoussejes kozen we voor één van de veertig kassa’s. Even afrekenen dachten we, maar dat was buiten de self scan-kassa’s van Carrefour gerekend. Na het laten openvallen van een doos boterkoeken en het vijf keer laten verschijnen van de boodschap “Veuillez attendre le personnel” – waarna er ook telkens daadwerkelijk personeel bij onze kassa opdaagde, een man die vanbuiten immer vriendelijk bleef maar vanbinnen ongetwijfeld zijn ontslagbrief aan het schrijven was – wisten we toch te betalen.

Pieter had onze kamer al ontgrendeld en bij een waar feestmaal keken we achtereenvolgens naar de Rode Duivels, een treinprogramma met de Brit JJ, naar verluidt een zanger maar wiens bestaan hardnekkig ontkend werd door het internet, een fietsprogramma waar we de vrucht daikon leerden kennen en een Amerikaans verbouwingsprogramma, dat door zijn karikaturen van deelnemers, overduidelijk in scène gezette reality en Franse dub groteske proporties van afgrijselijkheid bereikte. Goed gelachen, dat wel.

(Stan)


vrijdag 13 juli 2018

Vrijdag 13 juli


Nants ingonyama bagithi Baba! De rits van de tent begon bij het binnenlaten van de verschroeiende middaghitte spontaan The Lion Kings ‘Circle of life’ te neuriën. Middag, want omdat Nîmes dichter bleek te liggen dan we oorspronkelijk dachten hadden we voor een keer lang kunnen uitslapen. Na in de Afrikaanse hitte ons kamp te hebben opgebroken zochten we verkoeling op de fiets, en zetten we koers naar Aigues-Mortes

Het omwalde stadje, net als Saintes-Maries-de-la-Mer aan de zee gelegen, was volstrekt niet zo doods als z’n naam deed uitschijnen. Op het door straatmuzikanten opgeluisterde middenplein gingen we op een gezellig terras zitten, Sam en Pieter bestelden er mosselen, Stan pizza. Na onze gesmaakte lunch haakten we in op een plaatselijke groene route, die ons naar het dorpje Gallicain moest brengen. Nadat we eerst in de verkeerde richting waren beginnen rijden – het zal de attente lezer niet verbazen wie de schuldige was – raakten we alsnog op het juiste pad. Het betrof een dijk, vlak dus, en op de andere oever zagen we afwisselend koereigers en ibissen het luchtruim kiezen.

Tot daar de idylle: tien kilometer voor Gallicain hield het asfalt het voor bekeken en bleef er niets dan grind over. We besloten naar Vauvert te rijden, daarbij onze gehele opgebouwde voorraad zen verspelend op een heuvelachtige baan, kokend van de hitte en het verkeer. De plaatselijke Carrefour bood gelukkig verpozing in de vorm van een bankje en frisdrank.

Het was intussen tijd om een slaapplaats te zoeken op de kaart. Beauvoisin had een veelbelovende naam, en we toetsten hem in in de gps. Geconcentreerd het schermpje volgend reed Stan bijna een Vauvertenaar van de sokken, maar spoedig bevonden we ons op onbevolkte wegen. In de berm zagen we een vogel van een tak duiken, felblauw, die de naam scharrelaar draagt. Dat wisten wij ook niet hoor.



Beauvoisin leek aanvankelijk te rijk om te wildkamperen, maar gelukkig ook zo rijk dat we enkele zijstraatjes verder terechtkwamen op een ruiterpad, dat het bos inleidde en waarnaast net genoeg ruimte lag voor twee tenten. Het plekje kwam juist op tijd, want Pieters rekje was weerom bezweken, en deze keer was de vijs die het geheel samenhield in rook opgegaan. Spanbandjes konden zoals steeds gelukkig soelaas bieden.

We kregen het nog even benauwd toen een groepje ruiters voorbijdraafde, maar buiten enkele "grapjes" over Frankrijk-België lieten ze ons met rust. In de verte knalde het eerste vuurwerk, een uil in het bos was duidelijk niet op de hoogte gebracht van quatorze juillet, en tegen een dialoog van geplof en ge-oehoe gingen we onze laatste nacht in het wild tegemoet.

(Stan)




donderdag 12 juli 2018

Donderdag 12 juli


In de ochtendvroegte troffen we het dorpje Maillane, dat ten opzichte van heel Zuid-Frankrijk kon doorgaan voor een pars pro toto. De huizen waren er gebronzeerd, de platanen gebleekt en de takken van de andere bomen leken kruiperig op zoek naar schaduw. Maillane bleek een voorbode op Arles, dat nog weeldiger in het oker en de platanen baadde. Na enkele boterkoeken lieten we Van Goghs voormalige verblijfplaats achter ons en trokken we de uitgestrekte Camargue in.

Onze triatlonsturen knuffelend schreden we over de wegen van het natuurgebied, in kilometerslange kaarsrechte stroken ingepland door luie Franse wegenarchitecten. We vielen er genadeloos ten prooi aan tegenwind en deprimerende grijze hemels. In de boomloze velden naast ons verschenen voor het eerst koereigers, de witte vogels die je doorgaans op de rug van nijlpaarden ziet in Canvasdocumentaires.

Als een fata morgana verrees net op tijd uit het riet een kajakbedrijfje, waar we van de uitbater onze lunch mochten verorberen. We bevoorraadden ons in de frigo ook met cola en water, want het wolkendek was intussen schoongeveegd en de zon brandde weer als vanouds. Na enkele vruchteloze pogingen om het ontieglijk lange wifi-wachtwoord van de zaak juist in te typen gingen we weer de weg op. In het struikgewas ontwaarden we de eerste hagelwitte paarden. Niet veel later troffen we ook het tweede Camarguedier bij uitstek, de flamingo, eerst een afgedwaalde einzelgänger, daarna een hele kolonie.




We reden Saintes-Maries-de-la-Mer binnen en begaven ons naar de enige, overigens gigantische camping van het kuststadje. Het quasi-monopolie van de eigenaars leverde een vrij onevenwichtige prijs-kwaliteitverhouding op, en niet veel later verrezen onze tenten op plaats 412 (!) van de dorre, bomen- en dus schaduwloze savanne die Camping La Brise heette. Bovendien bleek het er tsjokvol muggen te zitten, die zich één na één gulzig op Pieters rug stortten.




We namen de vlucht naar het strand, waar we onze 1400 kilometer lange tocht besloten door ons na een heroïsche slow motion-loop door het warme zand in de Middellandse Zee te storten. Haha nee, het water was ijskoud en maakte bijgevolg een halfuur lange sessie pootje baden, ledematen besprenkelen en “Nu echt!” roepen noodzakelijk.




Terug bij de tent en de bagage bleek het restje Gouda in de middaghitte een kaasvocht afgescheiden te hebben dat zachtjesaan in Stans slaapzak was gesijpeld. We verorberden de laatste gesmolten sneetjes om groter euvel te voorkomen en reden naar het centrum van Saintes-Maries-de-la-Mer, waar de andere toeristen genoten van de avondwarmte en iets verhevener maaltijden dan de onze. In de gezellige steegjes keken gekko’s achteloos ondersteboven aan de muur klevend naar de voorbijkuierende stroom. We namen plaats op een terrasje, bestelden een Jupiler en kregen die om een mysterieuze reden geserveerd in een Stellaglas, op een bierviltje waarvan een hoek was afgeknipt. De muggen bleven ons echter onvermoeibaar bestoken, en tegen middernacht capituleerden we naar onze tenten.

(Stan)

woensdag 11 juli 2018

Woensdag 11 juli


Pieter: Net als gisteren, kwamen er barsten in ons onvoorwaardelijk Fellowship. Niet alle vrienden wilden immers Mount Doom Mount Ventoux bestijgen om daar een ring de Wanzelenaar achter te laten. We lieten Smeagol Stan achter aan de voet van de berg, waarna Frodo Pieter en Sam Sam voorzien van de nodige lembas muesli de beklimming aanvatten. Onafscheidelijk waren we, toch gedurende de ongeveer 5 minuten die ons van de camping tot aan de voet van de echte beklimming brachten. Daarna was het ieder voor zich. Dankzij Sam hadden we ervoor geopteerd vrij vroeg te vertrekken, wat ervoor zorgde dat we de drukte voor waren. Al na enkele 100'en meters werd ik ingehaald door een coureur. Aanklampen lukte niet, en ik kreeg al schrik dat ik het kneusje van de dag zou zijn. Twee bochten verder zag ik in de schaduw van het bos echter nog een aantal renners voor mij. Hen bijblijven lukte wel en traag maar gestaag haalde ik er zelfs een aantal bij. Mijn zelfvertrouwen steeg en ik vond een kadans die me toeliet mijn kleinste versnelling te sparen voor de steilere stukken waarvan ik onterecht vermoedde dat ze achter elke bocht zouden verschijnen. 

Voor mij zwalpte een jonge landgenoot van links naar rechts, en hij was mijn volgende mikpunt. Waar hij de buitenbochten nam, koos ik de binnenbochten en na enkele kilometers zat ik in zijn wiel. Bij de volgende bocht hoopte ik ook een koekje los te peuteren van zijn bevoorradende vader, maar helaas... Ik moest het doen met het vieze gelletje dat Sam me gegeven had. Wilde sneaky little Sam de ring de Wanzelenaar van mij afnemen? 

Ik verdreef dit waanidee uit mijn hoofd en bleef ronddraaien met de Belgische jongeman. Chalet Reynard werd vrij vlot bereikt en ik identificeerde het desolate maanlandschap dat erachter lag als "bijna de top". Dit bleek een ietsiepietsie onderschatting en het was nog wel enkele kilometers fietsen. Boven de boomgrens had de wind bovendien vrij spel en ook de bliksem teisterde mijn tocht. Totaal apocalyptisch was het, tot ik door had dat de bliksem niet meer dan flitsende paparazzi waren die per se de stervende zwaan in mij wilden vereeuwigen. Ik liet hen en mijn aanstellerig gedrag achter en beet op mijn tanden. Mijn Belgisch gezelschap had ineens energie te over en liet mij fluks achter om dan 50 m verder terug te vertragen tot mijn tempo. Hem bijhalen lukte niet meer, maar minder dan 2 uur na de start (1u53 om precies te zijn), kwam ik met een zalig gevoel boven op de top, die iets toeristischer was dan in de boeken van Tolkien. Standjes met lokale delicatessen probeerden me te verleiden, maar ik was hier met een missie. Ik moest en zou de ring de Wanzelenaar hier achterlaten... (https://www.instagram.com/explore/tags/w617/) Eens dit achter de rug was, zag ik ook Samwisemael opduiken. De vriendschapsband werd hersteld en na enkele foto's besloten we de bergtopkou achter ons te laten. In een sneltempo daalden we af richting camping, want uiteindelijk misten we die rare Smeagol Stan toch al een beetje.

Sam: 10% gemiddeld. Dat is wat Pieter mij heel de reis wijsmaakte over het stijgingspercentage van de Mont Ventoux. Wat opzoekingswerk de dag voor De Grote Klim leerde mij dat de waarheid dichter bij 7.5% bedraagt met een steilste kilometer van ongeveer 11%. Zelfvertrouwen: 8/10

De teleurstellende kwartfinale van de Rode Duivels (fuck you Mbappé) en de grote berg frietjes nog maar amper verteerd werden de laatste voorbereidingen getroffen, al kon de sinds de eerste dag kapotte pikkel niet verwijderd worden met de meegebrachte tools. Over mijn 2 kleinste versnellingen kon ik ook niet meer beschikken. Materiaal: 5/10

Pieter en ik stonden op om 7u (ik wou de grote massa en hitte absoluut voor zijn). Hoewel we al 2 dagen niet naast de top konden kijken, was er twijfel over waar de voet van de berg zich nu eigenlijk bevindt. Deze werd uiteindelijk bepaald op basis van een Stravasegment en uit schrik om mezelf op te blazen van de start liet ik berggeit Pieter daar al achter, rond kwart na 8. Groepsgevoel: 4/10

De eerste kilometers zijn best ontspannend, ik ga traag maar gestaag en de temperatuur in de schaduw van het bos is draaglijk. Er zijn nog niet veel wielrenners op de berg en ik erger mij vooral aan lege verpakkingen ‘gellekes en reepkes’ langs de weg. Ik zet mij in het wiel van een vrouw die elektrisch de berg oprijdt met haar man enkele meters ervoor, ik heb het gevoel dat ik dit lang kan volhouden. Conditie: 8/10

Voor ik het weet bereiken we het restaurant aan ‘Chalet Reynard’ waar ik het koppel achterlaat, ik heb bijna 16km in de benen en voel mij best nog fris en besluit de laatste 5km alles te geven. In het maanlandschap houdt de wind echter lelijk huis, na elke haarspeldbocht is het afwisselend een duwtje in de rug of een stoot tegen de borst. Ondertussen proberen ook enkele fotografen veel te dure foto’s te nemen, enkele keren kan ik er nog een lach uitpersen. Fotomodel: 6/10

De laatste 2 kilometer passeer ik het monument voor de betreurde Simpson en haal ik toch meer mensen in dan vice versa, een belg die mij ziet zwoegen op mijn allesbehalve koersfiets neemt de woorden ‘chapeau eh man’ in de mond. Op het einde rij ik nog de parking op in plaats van het officiële einde, maar na het inzien van mijn fout kunnen we onze tijden vergelijken (1u53 vs 2u18).
We nemen nog een Instagramfoto voor een jonge belg en bekijken een Wanzelenaar op zijn nieuwe positie. Toerist: 7/10

Na de obligatoire foto’s op de top volgt de afdaling en zie ik al heel wat meer mensen de berg proberen te bedwingen, waaronder zelfs een tandem. Een halfuur afdalen zonder te moeten trappen is een leuk gevoel, maar de koude wind zorgt voor klapperende tanden. Snelheid: 65/10

Een fietsreis is maar een halve als Pieter en ik er niet ergens een uitdaging insteken, en met onze simpele velootjes de Ventoux op telde zeker als één. Hoewel niet het eindpunt van de reis, was dit het letterlijke toppunt en misschien ook wel figuurlijke toppunt. Prachtervaring: 10/10



Stan: Omdat ik niet sterk genoeg ben om mij aan de beklimming van de Ventoux te wagen, was ik veroordeeld tot een ochtend alleen doorbrengen op de camping. Daar valt niet bijster veel over te vertellen, maar omdat wij de lezer de waarheid, de volledige waarheid en niets dan de waarheid over onze fietsreis willen vertellen, hier toch een verslag.

7u00 Gewekt door het ontwaken van mijn vrienden. “Gelukzak”, zeiden ze, “Jij kan morgen uitslapen” zeiden ze.

8u03 Na een uur de ochtend ontkennen toch maar de tent openritsen en ontbijten op de picknickbank

8u25 Het gasvuur opendraaien om koffie te maken, wat in de ochtendstilte op het randje van illegaal veel geluid gemaakt. Zachter draaien en een halfuur wachten op waterbelletjes dan maar.

8u40 De eerste begroeting van de dag. Een buurman, belachelijk gebruind en met wit haar, daalt af uit zijn caravan in een roodzwarte Speedo. We houden het bij een gewoon knikje, wegens de vrij aanzienlijke afstand tussen ons en mijn gevoel van betrapping. Ik weet niet of hij dat gevoel deelt.

8u43 De filter vult de tas slechts voor de helft met koffie. Meer kokend water laten doorlopen blijkt geen goed idee: de koffie in de filter is opgebruikt, waardoor het drankje de helderheid krijgt van de gemiddelde bergbeek. De enige reden waarom ik de koffie probeer op te drinken is vanaf nu het romantische idee om zelf koffie te zetten en de ondraaglijke futiliteit van het duizend kilometer voor niets meezeulen van twee koffiefilters.

8u47 De kaart openvouwen om te ontdekken hoe we weer op de route zullen raken na Bédoin. Het is een Michelinkaart uit de jaren 80, maar goed, die Provençaalse dorpjes lopen niet ver. Opluchting: de weg naar Avignon is slechts 42,4 kilometer lang, met 319 meter dalen en 22 meter stijgen.

8u51 Ook de Speedo-buurman is kaartlezer geworden. Ik heb weliswaar een voorsprong genomen in professionaliteit door met een potlood bedachtzaam aantekeningen te maken en door ondertussen traag koffie te nippen. Mogelijk heb ik zelfs enkele kringvlekken aangebracht op de Michelinkaart.

8u53 De rest van de tas tegen een boom uitgieten wanneer niemand kijkt

9u02 Wandelen naar de Carrefour Contact in het dorpje om Kinder Chocoladerepen te kopen. Verpakt in een superonhandige halve cilinder karton, die onvermijdelijk voor inefficiënte lege ruimte zal zorgen in de balken die onze fietszakken zijn. Zowel de kassierster als ik doen alsof alles normaal is.

9u27 Terug op Camping La Garenne**nn. Mijn zorgen bleken voorbarig: de Kinder Chocoladerepen zijn intussen gesmolten en nemen helemaal géén plaats meer in. Minstens één buur denkt nu dat ik niet enkel alleen ben, maar ook een alleenstaande vader die ergens in de tent een kind verbergt.

9u38 Lezen op de kampplaats, liggend op mijn schoenen en mijn 99 cent Action-opblaaskussen. De zon weet zich telkens weer een weg door het dorre loof van de eiken te banen, waardoor ik voortdurend een nieuwe locatie moet kiezen. Vanop een afstand zijn de subtiele verschillen in het bladerdek niet te zien, laat staan te voelen, dus ben ik voor de rest van de camping vanaf nu de neurotische jongeman die zich zonder duidelijke reden in intervallen van vier minuten verplaatst.

10u21 Een koffie (een echte dit keer) gaan drinken in de Camping La Garenne**nn-bar. “Est-ce que je pourrais avoir un café, s’il-vous plaît?” vraag ik volgens mijn hoofd, een onverstaanbare ochtendgrom verlaat mijn mond.

10u27 Koffie drinken en lezen op het voor de rest volledig verlaten terras, met zicht op het hemelsblauwe zwembad beneden. Vanop de tegenoverliggende heuvelrug kijkt Crillon-le-Brave veroordelend naar de toeristische schandplek die Camping La Garenne**nn en ikzelf zijn. Ik hou mijn boek wat hoger.

11u33 Mijn vrienden laten weten aangekomen te zijn op de camping. Einde verslag.

Hoewel beiden er betrekkelijk fris uitzagen, liet Pieter verstaan nooit meer naar de winkel te kunnen gaan. Opnieuw naar de Carrefour Contact dan maar, en na een verkwikkende raviolimaaltijd en het rijkelijk voorzien van sanitaire blok C van wc-rollen (cf. supra) dokkerden we de campingoprit af, Carpentras en Avignon tegemoet.

In de pausenstad heerste een bedrijvigheid van jewelste. Niet op de brug, waar niet gedanst werd, maar in het stadscentrum, dat zoals elke julimaand sinds 1947 werd ingepalmd door het Festival d’Avignon. Met onze fietsen aan de hand baanden we ons een weg door een heerlijke anarchie van krioelende mensen, weirde straatvoorstellingen en duizenden om aandacht schreeuwende affiches.

Op een rustiger pleintje bestelden we ijsjes, die deels in onze maag, deels op Stan zijn kleren terechtkwamen. De hilariteit die daar vanzelfsprekend mee gepaard ging zorgde ervoor dat we onze fietsen even verder niet hoorden omvallen. De schade bleek zich te beperken tot twee geblutste bananen, en we lieten Avignon achter ons.



Even verder zegen we neer in een vervallen boomgaard, veilig van de weg en een aanpalend huis gescheiden door een statige rij Italiaanse cipressen. Het gras stond er kniehoog, en terwijl we de broden en chocomoussejes naar binnen speelden die we net daarvoor gekocht hadden kregen we het gezelschap van enkele bidsprinkhanen en wespspinnen. Het was uiteraard alleen door de vallende avond dat we daarna snel onze tenten opzochten, dat begrijpt u.




dinsdag 10 juli 2018

Dinsdag 10 juli

De vorige avond had een cicade aangetsjirpt bij onze tent om te informeren of we niet nog een plekje vrij hadden. Bij gebrek aan reactie aan de andere kant van het zeil was het insect uit zijn vel gesprongen van woede. 's Morgens raapte Pieter het monsterachtige overblijfsel op en borg het voorzichtig op in het rariteitenkabinet van z’n fietszak.

Vandaag zou de rustigste dag van de reis worden, aangezien we nog een luttele dertig kilometer verwijderd waren van Bédoin. In Malhaucène verliet Pieter de groep even om iemand te gaan bezoeken die in het stadje verbleef. Hieronder kan u desgewenst zijn avonturen lezen, maar we zullen het hem niet vertellen als u enkele paragrafen overslaat, want laten we eerlijk zijn, wie is er geïnteresseerd in de rode lantaarn?

[Pieter: eindelijk verlost van die twee snoodaards die al 10 dagen in mijn wiel zaten te sterven, was iets dat ik geen moment dacht. Daarvoor waren mijn reisgenoten niet onuitstaanbaar genoeg. Integendeel, wie zich al enkele jaren aanmeldt voor een fietsreis en telkens mijn vakantie vreugdevol helpt inzetten, verdient meer dan een voorkamer of kamer in mijn hart. Toch had het wel iets om na een intense week even alleen tot rust te komen op een bankje in Malhaucène-centrum. Ik besloot een tweede ontbijtje te nemen in afwachting van Jef die die ochtend vanuit Malhaucène de Ventoux ging beklimmen. Na wat heen-en-weer ge-sms  bleek hij bovenop die kale reus te wachten op enkele van zijn familieleden die hij vrij snel uit het wiel gekletst had. Ik nam een boek ter hand en keek naar het circus van wielertoeristen dat voorraden en souvenirs insloeg. Mijn zin om morgen ook richting top te cruisen speelde tafeltennis met mijn portie gezonde stress. Hoewel de Middellandse Zee volgens ons routeboekje de eindbestemming was van ons gezelschap, was de Mont Ventoux voor mezelf niet enkel de letterlijke top van de reis. Zou mijn stalen ros (eigenlijk aluminium, maar overdrijven zit nu eenmaal in mijn aard) opkunnen tegen al die carbonconcurrentie die gelakt in allerlei fluogroene tinten schitterde in mijn ogen? Stress leek de pingpongwedstrijd te winnen. Gelukkig had ik geen tijd om verder te piekeren, omdat een uurtje later dan verwacht Jef op het centrale plein opdook en hij bovendien vergezeld bleek van zijn broer Ulrik. De paar kilometer die hun vakantiehuisje van het centrum verwijderd waren, bleken er minstens vijf die aanvoelden als minstens zeven, maar hun vakantiehuisje bleek een uit de kluiten gewassen villa met een prachtig uitzicht. Een ijsje, het lezen in een recente Belgische krant, een frisse plons in het zwembad... Naast gewoon God voelde ik me ook in Frankrijk (of iets in die zin).]

Sam en Stan begonnen intussen alvast aan de Col de la Madeleine, die Malhaucène van Bédoin scheidde. Op de flanken van de 448 meter hoge berg troffen we een groep paracommando’s, die nog een twintigtal procentpunten hellingsgraad aan de beklimming toevoegde door zich via het struikgewas een weg naar boven te banen. Na een paar keer knipperen bleek het tafereel wel degelijk echt te zijn, en geen door dehydratatie veroorzaakte luchtspiegeling.

Op de top ontmoetten we een oudere Belgische man, die uitrustte bij het enthousiast bestickerde naambordje van de Col. Hij bleek 70 te zijn, vond met de fiets op reis gaan het mooiste dat er is en had vroeger meermaals de Mont Ventoux bedwongen, zo vertelde hij. Tot zijn beroerte, waarna hij het fietsen had moeten opgeven. De laatste jaren was hij toch weer beginnen trainen, en nu stond hij bovenop de Col de la Madeleine, trots. Sam legde het moment voor hem vast op foto en we daalden af richting Bédoin, terwijl de serieuze fietsers ons aan de snelheid van het licht voorbijzoefden.




In het centrum wachtte ons een straat vol kleine winkeltjes, alle verkerend in een ware Ventoux-mania. Na een Google-marktonderzoek zochten we Camping La Garenne op, slechts toegankelijk via een vooroorlogs stenen pad. We volgden de tonen van een EDM-Spotifylijst naar de receptie. Sam had de tarieven van de camping al bestudeerd, en toen de receptiedame hem vroeg of hij niet moest weten hoeveel een plekje kostte, dreunde hij in ware Rain Man-stijl de prijslijst van Camping La Garenne op. De mevrouw stuurde ons verbouwereerd naar terrein 44.

[Pieter: ook zus Femke en de rest van de familie Wulgaert draaiden het erf op. Op een drafje maakte ik kennis met de mama en liefjes, maar helaas moest ik hen gauw mijn gezelschap ontzeggen. Was het heimwee naar hun gezelschap, dan wel hun dringende smeekbede om toiletpapier (bedankt familie Wulgaert!), feit is dat ik in sneltreinvaart Stan en Sam achterna ging naar Bédoin. Omdat mijn Samsungbaksteen een vrij beperkt geheugen heeft, bleek ik per ongeluk de naam van de camping aldaar gewist te hebben uit het geheugen. Sam en Stan lagen waarschijnlijk te soezen aan het zwembad en antwoordden niet direct op mijn wanhoopssms'en. Geen nood, hoeveel campings konden er zijn in Bédoin... Toch enkele, zo bleek. Bijna was ik in volle vaart domaine De Bélézy opgevlogen, toen ik vanuit mijn beste Frans toch kon ontcijferen dat ik dan wel al mijn kleren zou moeten uitdoen. De warmte deed me even twijfelen, maar ik besloot mijn adamskostuum toch op zak te houden. Na ook de gemeentelijke camping bezocht te hebben, kwam ik uiteindelijk toch op het juiste spoor.]

De rest van de middag was een waas van uitrusten, naar de Carrefour in het centrum gaan, zonnen, douchen, eten, weer uitrusten, koken en kleren wassen. Na verloop van tijd sloot ook Pieter aan bij onze activiteiten. De Rode Duivels moesten die avond weer de mat op, en zoals het echte supporters betaamt zakten we al om 18u af naar het restaurant, waar nog steeds dezelfde ellendige EDM-lijst door de luidsprekers knalde. Het restaurant was natuurlijk volkomen leeg, waardoor het bemachtigen van een plaatsje op de eerste rij kinderspel was.




We bestelden frieten, voor de zekerheid een groot pak, en kregen elk een trommel waar werkelijk de hele camping had van kunnen eten. Gelukkig hadden we naast ons gezelschap gekregen van enkele lieden met een Scandinavische tongval, die ons graag een handje hielpen. De rest van het restaurant vulde zich mondjesmaat met overigens uitsluitend Belgische koppels, die plaats namen aan hun gereserveerde tafels, de mannen veelal met een fiere kijk-mij-eens-slim-gereserveerd-hebben-vlak-voor-de-tv-fonkeling in de ogen.

De avond werd een confrontatie met campingcultuur in zijn volle glorie. “On est chez nous” schreeuwde een pas aangekomen kalende Belgische man voor het volle restaurant, en dat werd kennelijk geaccepteerd door het aanwezige publiek, dat joelend antwoordde. Ook de andere gasten waren vastbesloten een stadionsfeer te creëren, en wij op de eerste rij werden in de rol van spionkop gedwongen, inclusief tricolore schmink op onze wangen. “Wake up” riep dezelfde man Pieter lachend toe, toen die het een uur pre-aftrap waagde zijn boek open te slaan, en tijdens het volkslied dwong sociale druk ons tot een ongemakkelijk groepszangmoment.

De opdiensters van de bar hadden zich voor de gelegenheid in Franse glitterpakjes gehesen, en vormden eilandjes van blauw in een zee van rood en geel. De campingeigenaar, eveneens in het blauw, maakte bij elke goal en bij de eindoverwinning een dansje door het restaurant, compleet met hoed, vlagje en toeter, waar hij dapper de slechte verliezers onder de Belgische gasten trotseerde. Terwijl ook de rest van Bédoin toeterend de baan op ging, dropen wij af naar onze tenten, onszelf proberen overtuigend dat het maar voetbal is.

(Stan)

maandag 9 juli 2018

Maandag 9 juli


De nacht was droog en warm gebleven en was naadloos overgegaan in de ochtend. Om de echte hitte voor te zijn hadden we Merijn-en-Pepijnsgewijs onze wekker wat vroeger gezet, en een bescheiden halfuur eerder dan normaal lieten we onze kampeerplaats achter ons. Waar het douchen de avond voordien nog optioneel was geweest, was er nu geen ontkomen aan: na honderd meter kruisten we een sproeier die nauwkeurig de hele weg in het vizier nam. Een ijskoude douche later reden we Chabeuil binnen. Na onze watervoorraad aan te vullen bij een épicier die al vroeg uit de veren was konden we echt vertrekken, richting de twee bergen die we die dag zouden moeten overwinnen.
  


De eerste col van de dag lag in een hinderlaag na Aouste, een dorp dat z’n naamgever, keizer Augustus, eerde met een huizenhoge trompe l’oeuil. Terwijl Pieter er even stopte om voor de middagsiësta van de Franse bakkers nog wat boterkoeken te bemachtigen, vingen Sam en Stan de kilometerslange klim aan. Op de top ontmoetten we enkele Noren, waarmee we nog eens de herinneringen aan onze allereerste fietsreis konden opdiepen. We daalden af tot het gezellige Saou en op een bank bij de rivier verorberden we onze lunch.


De tweede col was vergelijkbaar met de eerste, maar bevatte werkelijk geen enkel vlekje schaduw. In de berm zorgden de krekels, sprinkhanen en zangcicades zonder een greintje overdrijving voor een oorverdovend getsjirp. Bovenop de uit de kluiten gewassen heuvel stond een eenzaam huis. In de voortuin zat een vrouw met een Zuid-Amerikaans uiterlijk die in de schaduw van een paar bomen abrikozen en lavendelolie verkocht. Dat was echter niet de reden waarom koploper Pieter er halt hield: hijzelf mocht dan wel net een overwinning op de zwaartekracht behaald hebben, zijn achterrekje bleek niet uit hetzelfde hout gesneden. De echtgenoot van de vrouw had gelukkig het juiste gereedschap in de schuur staan en samen sloegen ze aan het repareren.

Intussen waren ook Sam en Stan gearriveerd. De vrouw nodigde hen uit in de schaduw en voorzag hen rijkelijk van koel water. Haar vrijgevigheid was duidelijk ingegeven vanuit een goed hart, maar ook vanwege de zonneslag die ze de dag voordien had opgelopen en die ze ons absoluut wou besparen. Dat ze er ook vandaag niet ver van verwijderd was, bleek uit de schier eindeloze woordenstroom die uit haar mond tevoorschijn kwam, daarbij voortdurend knikkend als een dashboardpoppetje. Haar man had vroeger haar tot aan zijn voeten gehad, vertelde ze, en de mensen kwamen van heinde en verre om hem te zien. De dochter, begin de 20, rolde intussen een sigaret, verveeld maar met de berusting van iemand die zich tijdens het schooljaar ver van deze middle-of-nowhere verwijderd kon houden. "Maman, laisse-les partir", onderbrak ze uiteindelijk met lichte gêne om haar mondhoeken de monoloog van haar moeder. Pieter kocht nog een kilo blozende abrikozen, ter bedanking voor en ter test van het gerepareerde rekje, waarna we de lieve vrouw en haar gezin vaarwel wuifden en de afdaling aanvingen.

In Valréas hadden we afgesproken met de ouders van Pieter, die ook in de regio vertoefden. Ze trakteerden ons gul op verfrissing in de vorm van cola en ijsjes. Na de fijne ontmoeting met het thuisfront verlieten we de route die we ondertussen al duizend kilometer hondstrouw volgden om koers te zetten richting Mont Ventoux, die we in de verte al fabelachtig hoog zagen wezen. Visan werd overbrugd, gevolgd door het vroeger bij de Romeinen erg populaire Vaisan-la-Romaine. Het was echter moeilijk rondstruinen tussen de ruïnes met onze fietsen en legioenen bagage, dus keerden we na een snelle blik terug naar de hoofdbaan om ons avondmaal bij elkaar te kopen.

In de rij van de Lidl vroeg een meisje, jong genoeg om niet boven de kassa uit te komen, aan Stan of die het niet te warm had. “Un peu, oui” antwoordde hij. “Vous n’êtes pas français”, sabelde het meisje zijn accent neer. Buiten de winkel was Pieter aan de praat geraakt met een bedelaar, niet veel ouder dan dertig, maar al door het leven gelooid. Zijn dochtertje was omgekomen in een verkeersongeval, de relatie had het niet overleefd en zo leefde hij nu in z’n auto. Hij verdiende zo’n twintig euro per dag, genoeg om af en toe eens een biertje mee te kopen, want dat daklozen niet zouden mogen drinken vond hij nonsens. De man waste zich elke dag op het kerkhof en zou het straatleven nog wel even volhouden, maar de andere daklozen aan de Lidl, nee, die zouden niet lang leven. Hij hoopte er evenwel snel mee te kunnen kappen, een sociaal assistent had zich zijn zaak aangetrokken.

Met onze eigen kwaaltjes weer stevig in het juiste perspectief gingen we op zoek naar een kampeerplaats. Dat bleek een lastige klus: zowat elk stuk grond dat we passeerden bleek ofwel een heuvel te zijn, ofwel iemands bezit, ofwel een camping, en noodgedwongen nestelden we ons op het laatste soort terrein.

Aangekomen op Camping Le Puyseby begon er ons stilaan iets op te vallen aan de Zuid-Franse campings, een gegeven waarmee we op vorige fietsreizen nooit geconfronteerd waren, en dat was hun rigoureus anti-wc-papierbeleid. Een restaurant, bien sûr, een 25-meterbad, évidemment, maar wc-papier, haha soyons sérieux monsieur, ce n'est pas un hôtel ici. Nu nemen wij zelf altijd een zeker noodrantsoen mee, maar omdat daar in de eerste plaats gamellen mee gekuist moeten worden schoot er tegen dag 9 niet veel meer van over. Het noopte Sam en Pieter tot een expeditie naar de aangrenzende camping, die probleemloos via de gedeelde rivieroever kon binnengewandeld worden en er duurder uitzag dan de onze. Driewerf helaas, ook hier heerste een streng breng-uw-eigen-rol-regime. Hetzelfde gold voor de camping in Bédoin de dag nadien, en aangezien er aan de kassa van de Carrefour geen enkelverpakte rollen liggen tussen de Marsrepen en de TicTac-doosjes eindigden we uiteindelijk met een absurde zes rollen wc-papier. Het liet ons wel weer toe de nodige karmapunten te verzamelen.

We maakten onze stokbroden met geitenkaas soldaat en lieten de restjes eerder onbedoeld over aan de krioelende mieren op de grond. We zochten nog even de douches en het zwembad (…) op voor wat verfrissing, maar het was met onze laatste krachten: de gevulde dag, qua hoogtemeters en anderszins, had zijn tol geëist, en gauw verdwenen we diep in onze slaapzakken.

(Stan)

zondag 8 juli 2018

Zondag 8 juli


De ochtend luidde het begin in van onze tweede week op de fiets, nadat we de eerste al bij al zonder kleerscheuren waren doorgekomen. Fijn dat u ook nog steeds gezond en wel met ons meerijdt, waarde lezer. De kanonnen van de avond voordien hadden de wolken geen schade weten te berokkenen en in het nog even dorre gras genoten we van een stevig ontbijt. Stevig, want het Europafietsersboekje had vandaag naar eigen zeggen het zwaarste stuk van de route voor ons in petto. We dokkerden het veld af en zeiden de eigenares gedag, die al druk in de weer was in haar tuin.

Na een korte opwarming begon het landschap te steigeren als een wild paard, ons van zich af proberen schuddend met een reeks woeste klimmetjes en driftige afdalingen. Het was zondag, wat betekende dat we niet de enige fietsers op de weg waren en we een dagtaak kregen aan het diepgravend voorbeschouwen van België-Frankrijk met passerende wielertoeristen. Vijftig afmattende kilometers verder bereikten we uiteindelijk Arzay, volgens het boekje het eindpunt van onze beproevingen.



We besloten dertig kilometer verder te lunchen in Hauterives, een gehucht van duizend zielen dat onbekend zou gebleven zijn had de persoon van Ferdinand Cheval er niet gewoond. Cheval, een postbode, botste in 1879 op één van zijn lange rondes op een speciale steen. Hij nam hem mee naar huis en begon er in Hauterives een paleis mee te bouwen. 33 jaar lang zou hij aan zijn Palais Idéal werken, zich inspirerend op de verschillende culturen die hij zag op de postkaarten die hij dagelijks rondsjouwde. Zijn indrukwekkende bouwwerk leek het resultaat van een onuitputtelijke creativiteit, een tomeloze wilskracht en een jarenlang aanhoudende zonneslag.

De lome middaghitte viel als een steen op onze schouders. Onszelf niet de kans gevend er een paleis mee te beginnen bouwen kropen we snel weer onze fietsen op en trokken naar Romans-sur-Isère. We aten er een ijsje en een frietje, in die volgorde. Zwemmen in de Isère was geen optie, zo verzekerde de ijsverkoopster ons, door de draaikolken. Wat buiten Romans zagen we op de kaart wel een veelbelovend blauw lijntje kronkelen, dus besloten we daar ons geluk te beproeven.


De stad uitgereden dreef de geur van lavendel ons voor een eerste keer tegemoet. De rivier waar we onze zinnen op hadden gezet troffen we ook, althans de bedding, de rest zat allang in de wolken. Wat verder lag een veldje, schaars begroeid met enkele jonge zomereiken, in wiens gastvrije schaduw we onze tenten neerpootten. De irrigatiesproeiers in de buurt lieten het toe alsnog een frisse douche te nemen. En alsof dat alles nog niet belachelijk luxueus genoeg was, bleek de bodem van ons kamp uit sterk geurende citroenmelisse te bestaan, die ons zou verzekeren van een muggenloze nacht. Sam ving nog een vliegend hert, dat even later stuntelig wegvloog, zijn loodzware gewei wiegend in de wind. In de avondlucht weerklonk het gedruis en het vuurwerk van een ver feest. We kropen in onze slaapzakken, onze neuzen vulden zich met citroen en onze hoofden vulden zich gestaag met dromen.

(Stan)

zaterdag 7 juli 2018

Zaterdag 7 juli

’s Morgens holde Pieter naar de bakker om een lekkere lading boterkoeken. Op dat moment was de bouwploeg van Camping les Pêcheurs alweer druk in de weer. Een kind kon nog steeds zien dat het zwembad nooit tijdig af zou raken, wat wellicht de reden was dat er opeens een kind in een graafmachine bouwmateriaal begon aan te leveren. We lieten het tafereel achter ons en reden Pont-de-Poitte uit. Buiten het stadje kwamen de eerste tekenen van het zuiden stilaan opzetten: het landschap werd kaler, de struiken gedoornder en de beboste bergen durfden al eens een schouder van rotsen ontbloten.

Een lange klim bracht ons op een weg langs een azuurblauw meer, dat zijn eindpunt vond in een imposante stuwdam. We waanden ons in Les Revenants, een Franse tv-serie uit 2012 voorzien van een fantastische sfeerzetting, een als gegoten zittende soundtrack van Mogwai en briljante acteerprestaties, vooral van het jongetje Victor. Het tweede seizoen was iets minder dan het eerste, maar nog steeds zeer het bekijken waard. Maar we dwalen af, te meer omdat het echte Revenants-stuwmeer zich ergens totaal anders bleek te bevinden. Ons vergapend aan het uitzicht kwam uit de andere richting een Duits koppel aangefietst. De man sleurde rond z’n nek een zwalpende Nikon-camera mee, en had, hilarisch en aandoenlijk tegelijk, aan zijn bril een achteruitkijkspiegel bevestigd opdat hij zijn vrouw nooit uit het oog zou verliezen.

  

Bij het afdalen verschenen voor ons twee mountainbikesters, die het haantje in Pieter naar boven haalden. Hij stoof ervandoor – “Ik reed zeker 70!” – en stak het duo voorbij, dat letterlijk tien meter later naar links afsloeg. In de Carrefour Contact van Thoirette kochten we een colaatje, en vanop een bank sloegen we op de brug over de Ain een gezin gade dat het had aangedurfd met z’n piepjonge kroost op fietsvakantie te gaan. Na een stuk vals plat troffen we hen opnieuw, al was de colonne intussen uitgespreid over enkele kilometers weg, tête-de-la-course-mama had zich in afwachting ergens knus in de berm genesteld.

Kilometerslang zacht dalen en meewind brachten ons al gauw in Château-Gaillard. Onze lunch, stokbrood en een stilaan vloeibaar wordende bol kaas die we in Pont-de-Poitte hadden gekocht, werd rijkelijk uitgebreid door een oudere buurtbewoonster. De vrouw, puffend en zwetend aan het werk in de fruitbomen in haar tuin, had ons vanop haar ladder zien aankomen bij het dorpsbankje en bracht ons prompt een zak hoogrijpe abrikozen en nectarines. 


In de dorpjes na onze feestdis bleek overal een petanquefeest aan de gang waarvoor niemand ons had uitgenodigd. Niet erg, wij hadden toch al iets te doen hoor. Na ons vastgereden te hebben in een zoveelste beige dorpje vroegen we de weg aan een man die er de middaghitte trotseerde. Bij het zien van onze Rode Duivelsshirts riep hij “Ah non, la Belgique!”, waarna hij in een vrijwel tandenloze schaterlach uitbarstte. Hij wist niet waar we heen moesten, maar de vriend die hij uit zijn huis belde, die al eens in Grimbergen kwam, kon ons wel de juiste richting uit wijzen.


In Pont-de-Chéruy dronken we cola in een supporterscafé van FC Porto. Dat was er niet aan te merken, want de barman had zich de moeite getroost om het plafond vol te hangen met de vlag van elke WK-deelnemer. Geen droevige papieren vlagjes van 10 bij 20 cm, maar volwassen vlaggenstokvlaggen, die enkel in een driehoek gevouwen in de beschikbare oppervlakte pasten. De gasten in het café waren daar al even, en begroetten Stan bij het binnenkomen met een enthousiaste “Ah, Thibaut Courtois!”. 


We hadden intussen bijna 140 kilometer op de teller staan, een afstand die Châteaumeillant 2015 (136 km) onttroonde als fietsreisrecord. We vierden het in de Leclerc met een doos mini-Magnums, aan de ingang opnieuw deels ingewisseld voor karmapunten. Die leverden even later een mooi wildkampeerplekje op in de vorm van een keurig afgereden veld. In een poging de eigenaars om toestemming te vragen cirkelde Pieter kloppend en bellend rond het huis, maar niemand deed open. Zwijgen is toestemmen, dachten we, en na een verfrissend slaatje zetten we onze tent op. Niet veel later kwam er alsnog een terreinwagen richting ons kamp gereden. Een beetje ongerust wachtten we af, maar de vrouw die haar raampje naar beneden draaide vroeg glimlachend of we nog iets nodig hadden. We bedankten haar en kropen opgelucht onze slaapzakken in. In de verte klonken doffe kanonschoten. Een poging om water uit de wolken te krijgen? Vuurwerk vanop de petanquefeesten? Of hadden we in onze week off the grid toch een ingrijpende politieke gebeurtenis gemist? Het waren vragen die ons allerminst bleken wakker te houden.

(Stan)